< Terug naar vorige pagina

Project

De receptie van Europese culturen in Britse romantische recensietijdschriften, 1809-1827

Mijn doctoraat bestudeerde twee Britse tijdschriften opgericht in de vroege de negentiende eeuw. In de geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk wordt de periode rond 1800 de romantische periode genoemd. Romantische kunstenaars achtten gevoel en natuur belangrijker dan orde en structuur. Bekende aanhangers van de Britse romantiek zijn de schilder John Constable, wiens landschappen met hun magistrale wolkenhemels nu miljoenen waard zijn; of de dichter William Wordsworth, bij wiens “I wandered lonely as a cloud” veel lezersharten ook vandaag nog een sprongetje maken. Toch stonden in de vroege negentiende eeuw niet alleen eenzame bergwandelingen en hoog oplaaiende gevoelens op het menu. Meer zelfs, de romantiek was een reactie tegen de groeiende verstedelijking en industrialisatie – een beetje zoals Paolo Cognetti’s De acht bergen nu hoge toppen scheert net omdat ons drukke digitaal leven ons doet snakken naar de rust en eenvoud van een berghut. Ondanks dat we de Britse romantiek dus associëren met natuurtaferelen en gevoelige poëzie, bloeiden er ook talloze andere genres en soorten media, waaronder tijdschriften.

De twee tijdschriften waar mijn onderzoek om draaide zijn The Edinburgh Review en The Quarterly Review. The Edinburgh Review werd opgericht in 1802, door vier ambitieuze jongelingen, die met het idee kwamen om een tijdschrift te starten dat boeken zou recenseren. Die recensies of “reviews” waren geschreven vanuit een liberaal perspectief: ze sloten aan bij de ideologie van de politieke partij van de liberalen. Op dat moment vormden de liberalen een minderheid in het Britse parlement, waar de conservatieven de lakens uitdeelden. The Edinburgh Review werd een succes, iets wat de conservatieven moeilijk konden verkroppen. In 1809 startten ze dan ook The Quarterly Review, een conservatieve rivaal voor The Edinburgh Review, die al snel even goed verkocht. Net als The Edinburgh Review verscheen The Quarterly Review vier keer per jaar; vandaar de naam “Quarterly”. Beiden recenseerden boeken, maar daar die recensies waren heel anders dan de recensies die je vandaag in kranten en tijdschriften vindt. Een recensie in The Edinburgh of Quarterly telde gemiddeld 30 pagina’s en ging over veel meer dan enkel het boek dat gerecenseerd werd. Bespraken ze bijvoorbeeld de memoires van Napoleons lijfarts op Sint-Helena, dan ging het artikel ook over Napoleons opkomst en ondergang, en de toekomst van Frankrijk. Soms was het gerecenseerde boek niet meer dan een excuus om over een thema te schrijven dat gelinkt was aan het boek. De Victoriaanse auteur Walter Bagehot noemde de artikels in The Edinburgh Review daarom “review-like essays” of omgekeerd “essay-like reviews”. In dat opzicht zweven The Edinburgh Review en The Quarterly Review dus ergens tussen de recensies van De Standaard der Letteren en de artikels in Knack in.

Mijn proefschrift onderzocht hoe The Edinburgh en Quarterly Review schreven over andere Europese culturen. Dat deed ik voornamelijk door de recensies van anderstalige boeken te bestuderen. Praktisch bestond het eigenlijke onderzoek uit twee luiken: een kwantitatief luik en een kwalitatief luik. Bij de kwantitatieve component draaide alles om cijfers en hoeveelheden: in een groot Excel document noteerde ik de gegevens van elk artikel uit The Edinburgh en Quarterly Review dat verscheen tussen 1809 en 1827 – beide tijdschriften kon ik online raadplegen. Een enorme klus, maar gelukkig kon ik drie masterstudenten inschakelen, die me hielpen om een aantal jaargangen in te voeren. In het Excel document kwamen natuurlijk de basisgegevens van elk tijdschriftartikel: titel van het artikel, titel van de boeken die daarin worden gerecenseerd, datum, enzovoort. Maar daarnaast peilde een reeks categorieën naar de aanwezigheid van vreemde talen. Een paar voorbeelden van die categorieën:

wat is de originele taal van de gerecenseerde boeken?

werden de anderstalige boeken gerecenseerd in de vertaalde of de originele versie?

werden er in de Engelstalige artikels fragmenten in andere talen geciteerd?

Nadat alle jaargangen opgenomen waren in de Excel database, kon ik de resultaten analyseren door die categorieën te combineren en weer te geven in tabellen en grafieken. Zo zijn bijvoorbeeld driekwart van de boeken die werden gerecenseerd in The Edinburgh en The Quarterly tussen 1809 en 1827 (zo’n 2500 werken) origineel Engelstalig; een kwart zijn anderstalige boeken, zowel degene die in vertaling worden gerecenseerd als degene die in hun originele taal worden besproken. Een kwart is niet bijster veel, maar ook niet bijster weinig. Het zou interessant zijn om te onderzoeken hoe die verhouding er uitziet in hedendaagse Britse recensietijdschriften voor en na de Brexit, zoals The Times Literary Supplement of The London Review of Books.

Ik zocht ook uit of die verhouding jaar na jaar hetzelfde blijft, of eerder fluctueert doorheen de tijd. Sommigen geschiedkundigen en literatuurwetenschappers beweren namelijk dat het Verenigd Koninkrijk zich cultureel isoleert van het Europese vasteland na de Franse Revolutie. Maar voor die bewering zijn er weinig harde bewijzen. Er zijn wél heel wat historische documenten die aantonen hoe de Britse interesse in anderstalige culturen explodeerde na 1815, wanneer de slag van Waterloo een einde maakt aan de Franse Revolutionaire en Napoleontische oorlogen. Zo tonen douane documenten dat de import van boeken uit het buitenland dramatisch stijgt na 1815. Ik was dus heel benieuwd om te zien of The Edinburgh Review en The Quarterly Review die trend zouden weerspiegelen. Zoals je in deze grafiek ziet, is dat niet het geval: de blauwe balkjes boven elk jaartal geven het percentage van anderstalige boeken weer in verhouding tot het totaal aantal boeken dat gerecenseerd wordt. De balkjes komen dus overeen met het groen stukje in het taartdiagram van daarnet. Er zijn wat schommelingen, maar het balkje wijkt nooit ver af van de 25%. Het is erg opmerkelijk dat het percentage zo constant blijft doorheen de woelige oorlogsjaren en de transnationale boom daarna. Hoewel ik geen correspondentie of andere documenten vond die demonstreerden dat die 75-25 verhouding een bewuste publicatie-strategie was, zijn er wel enkele brieven van redacteurs en recensenten die aantonen dat beide tijdschriften verwoed op zoek gingen naar anderstalige werken in de jaren waarin de handel met het Europese vasteland bemoeilijkt werd door de oorlog. Anderzijds waren beide tijdschriften er ook van bewust dat het niet erg patriottisch zou zijn om recensies van anderstalige literatuur de overhand te laten nemen.

Uit de Excel database kwamen natuurlijk veel meer resultaten, onder andere:

Onder de recensies van anderstalige boeken domineert Frans, gevolgd door Duits, Italiaans, Oudgrieks en Latijn.

De meerderheid van de anderstalige boeken wordt gerecenseerd in de originele taal, niet in vertaling.

Doorheen de periode 1809-1827 worden steeds minder Oudgriekse en Latijnse werken gerecenseerd; hun plaats werd ingenomen door moderne talen als Duits, Italiaans en Spaans.

Over het algemeen recenseren de tijdschriften meer non-fictie dan fictie, maar bij anderstalige boeken is het fictie-aandeel beduidend groter.

Opmerkelijk veel gerecenseerde boeken (zowel Engels- als anderstalige) hebben een transnationaal thema; buitenlandse of koloniale politiek, reisverslagen, biografieën van buitenlandse beroemdheden, enz.

Maar gaan de liberale Edinburgh Review en de conservatieve Quarterly Review op een andere manier om met de cultuur en literatuur van het Europese vasteland? Als je puur kijkt naar de kwantitatieve resultaten, is het antwoord “nee”. Qua aantallen is er amper verschil tussen beide tijdschriften. Maar dat geldt niet voor de inhoud van de recensie-artikelen, waar andere culturen wel degelijk van uit een andere ideologische invalshoek worden benaderd, zoals hieronder wordt uitgelegd. Net daarom was het belangrijk om me niet blind te staren op dat Excel document, maar de recensies ook daadwerkelijk te lezen. In het jargon van de literatuurwetenschap wordt een kwantitatieve analyse van een grote groep teksten in een database “distant reading” of “lezen vanuit de verte” genoemd. Je leest niet de teksten zelf, maar ze analyseert ze op basis van de gegevens die je over elke tekst verzameld hebt: in mijn geval dus titel van de recensie, taal van de gerecenseerde boeken, enzovoort. Tegenover de methode van “distant reading” staat “close reading” of “lezen van dichtbij”, waarbij je de tekst in detail leest en analyseert. Mijn proefschrift combineerde “distant reading” en “close reading”, een methode die kan geïllustreerd worden door het beeld van een telescoop. Met een telescoop kan je objecten in de verte bekijken, maar je kan ook op ze inzoomen. Je kan afwisselen tussen objecten van veraf en van dichtbij bekijken, precies zoals mijn onderzoek dat deed.

Een doctoraat van vier jaar lijkt lang, maar toch, als ik alle recensies in mijn Excel document zou lezen, was ik nu nog bezig. Daarom maakte ik een selectie van artikels rond een aantal thema’s, die fungeerden als casussen. Helaas kon ik in de beperkte tijd van vier jaar ook niet de receptie van alle talen of regio’s op het Europese vasteland onderzoeken. Daarom koos ik voor twee talen die prominent in de database aanwezig waren; het Frans en het Duits. Het zou dus fijn zijn als in de toekomst een andere onderzoeker de Excel database kan gebruiken om de representatie van andere talen te bestuderen. De receptie van Franse cultuur te verkennen verkende ik aan de hand van drie casussen. De eerste focuste op recensies van brieven en memoires van Franse beroemdheden uit de 18de eeuw. Op de Brusselse Prince de Ligne na zijn de meeste van die socialites vandaag vergeten, maar ze bezochten wel dezelfde salons waar Rousseau, Voltaire en andere kopstukken van de Franse Verlichting vertoefden. In de tweede casus bekeek ik artikels over het leven en werk van Germaine de Staël, een Frans-Zwitserse salonnière wiens romans vaak worden gezien als proto-feministisch en wiens boek Over Duitsland de Franse en Britse appreciatie voor de Duitse romantiek een flinke boost gaf. De derde en laatste casus besprak recensies van Franse fictie: romans, gedichten en toneelstukken. Voor de receptie van Duitse cultuur waren er twee casussen: een over Goethe, auteur van Het lijden van de jonge Werther en Faust, en een casus over Germaanse folklore. In die laatste casus speelden vooral de gebroeders Grimm een grote rol, omdat zij aan het hoofd stonden van de Europese trend voor het verzamelen van middeleeuwse sprookjes, legenden en volksliederen.

Uit die vijf casussen concludeerde ik dat zowel The Edinburgh Review als The Quarterly Review op een heel clichématige manier over de Franse en Duitse cultuur schreven. De Fransen konden dan wel uitstekend koken, ze waren verwaand, verwijfd, overspelig en corrupt. Bijgevolg is de Franse literatuur al even decadent, en verhindert de eeuwenlange traditie van gepoederde en geparfumeerde koningen Frankrijk ervan om zo kort na de Revolutie een democratie op te richten, al zeker geen democratie die even gebalanceerd is als de Britse. De Duitse taalgebieden worden dan weer getypeerd door een andere resem stereotypen: Duitsers zijn primitieve wildemannen, zatlappen die van vechtpartijen en schranspartijen houden. Ook de Duitse literatuur is blijven steken in de middeleeuwen, want die stikt van het bijgeloof en van materiële thema’s als eten en kledij. Het spreekt voor zich dat de Britten het beste volk ter wereld zijn, zeker tegenover die Franse dandies en Duitse holbewoners. Steeds vaker positioneren de Britse recensenten zich als wereldautoriteiten in literatuur en politiek. Op dat moment zijn ze dat nog niet, maar wel langzaamaan nemen die rol wel over van Frankrijk. Die stereotype beeldvorming is eigen aan de vroege 19de eeuw, wanneer de verschillende naties hun eigen unieke volkskarakter in de verf willen zetten.

Hier ligt ook de link met de cover van het proefschrift, een afbeelding uit de eerste Engelse vertaling van de Grimms’ sprookjes. Net zoals het dappere snijdertje op de illustratie de gevaarlijke beer laat dansen, laten de Britse recensenten Franse en Duitse teksten naar hun pijpen dansen door de manier waarop ze die culturen weergeven.

Zo zijn we ten slotte aanbeland bij het verschil tussen The Edinburgh Review en The Quarterly Review. In hun besprekingen van Franse teksten zijn de twee tijdschriften het eens over literaire kwesties, maar niet over ideologische. Recensies van Franse boeken eindigden geregeld in ideologische pleidooien over de beste staatsvorm, waarin The Quarterly Review de macht van de elite niet graag zag afbrokkelen, terwijl The Edinburgh Review pleitte om het volk een stem te geven – let wel, hun definitie van “het volk” omvatte nooit het gepeupel, maar enkel mannen uit de hogere klassen en de betere middenklasse.

In recensies van Duitse teksten ziet de verhouding tussen de twee tijdschriften er iets anders uit. Beiden vinden dat de Duitse cultuur achter loopt op de Britse, maar The QuarterlyReview erkent de sterkte kanten van Duitse literatuur vroeger dan The Edinburgh. Toch is die verschillende houding tegenover het Duits niet per se te wijten aan het achterliggende conservatisme en liberalisme van de tijdschriften, maar eerder aan de persoonlijke voorkeuren van de redacteurs en recensenten. Terwijl de jonge en nieuwe hoofdredacteur van The Quarterly enthousiast is over Duitse literatuur, heeft de oudere hoofdredacteur van The Edinburgh er een hekel aan. Die inhoudelijke verschillen tussen de twee tijdschriften, terwijl ze in kwantitatief opzicht heel gelijkend zijn, tonen aan hoe belangrijk het is om een onderzoeksobject van alle kanten te bekijken.

Datum:1 okt 2016 →  20 feb 2023
Trefwoorden:Periodical Studies, Scottish Romanticism, Translation Studies, Edinburgh Review, Blackwood's Magazine
Disciplines:Talen, Literatuurwetenschappen, Theorie en methodologie van de talenstudies, Theorie en methodologie van de linguïstiek, Theorie en methodologie van de literatuurwetenschappen, Andere linguïstiek en literatuurwetenschappen
Project type:PhD project