< Terug naar vorige pagina

Project

De versoepeling van de bewijslast in het aansprakelijkheidsrecht.

Artikel 1315 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek spelen een belangrijke rol bij de vaststelling van de feiten van een zaak. Ze duiden aan op welke partij het bewijsrisico rust. Indien de rechter aan het einde van een procedure nog steeds twijfelt over de waarachtigheid van een bepaald aangevoerd feit, zal hij de partij die het bewijsrisico draagt in het ongelijk stellen. Nu zijn er situaties denkbaar waarin een partij er niet in slaagt om het vereiste bewijs te leveren, terwijl dit niet aan haar eigen gedrag te wijten is. Men spreekt dan van een toestand van bewijsnood. In het Belgische recht is bewijsnood een relatief onbekend begrip dat slechts sporadisch aan bod komt in de rechtspraak en rechtsleer. Hiermee staat ons rechtsstelsel in sterk contrast met andere rechtssystemen (zoals Duitsland, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk en Zwitserland). In die rechtsstelsels is bewijsnood een meer vertrouwd concept en duikt het zelfs op in de overwegingen van het hoogste rechtscollege. Hoewel het fenomeen van bewijsnood zich in iedere rechtstak kan voordoen, vormt het domein van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad een bijzonder interessant studieveld (onder meer omwille van het plotse karakter van een schadegeval en de bijzondere aard van de feiten die ten grondslag liggen aan een aansprakelijkheidsbeoordeling).

De centrale onderzoeksvraag van deze doctoraatsstudie is hoe een Belgische rechter zou moeten omgaan met problemen van bewijsnood die rijzen in een context van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. In dit verband identificeert het onderzoek de verschillende scenario’s waarin zo’n toestand van bewijsnood kan ontstaan (informatiedeficit, bewijsasymmetrie, situationele bewijsonmogelijkheid en inherente bewijsonzekerheid). Tegelijk gaat het onderzoek na of bewijsnood werkelijk een juridisch-dogmatisch probleem uitmaakt. Vervolgens bestudeert het onderzoek de mogelijkheden en grenzen van de klassieke bewijsmechanismen die een Belgische rechter nu reeds ter beschikking staan om de werking van het bewijsrisico te verzachten. Die mechanismen zijn de bewijsmedewerkingsplichten, de onderzoeksmaatregelen en de feitelijke vermoedens. Op basis van inzichten verworven uit een rechtsvergelijkende studie poogt het onderzoek die mechanismen inhoudelijk te versterken. Aansluitend komen in het onderzoek twee alternatieve bewijsmechanismen aan bod die op dit moment slechts onderhuids aanwezig zijn in het Belgische recht: de verlaging van de bewijsstandaard en de omkering van het bewijsrisico. Na een conceptualisering, afbakening en overzicht van de stand van zaken doet het onderzoek voor beide mechanismen een eigen voorstel tot erkenning en vormgeving.

 

Datum:1 jan 2013 →  30 sep 2017
Trefwoorden:Civil justice, Evidence
Disciplines:Rechten, Andere rechten en juridische studies
Project type:PhD project