< Terug naar vorige pagina

Project

Wat valt er te lachen? Absurdistische humor in absurde literatuur vanuit een cognitief perspectief (FWOTM718)

Vandaag de dag bestaat er reeds een rijke traditie met betrekking tot de studie van absurde literatuur (Esslin 1961, Hauck 1971, Safer 1989, Baker 1993, Cornwell 2006). Deze studies beperken zich echter veelal tot een inhoudelijke analyse zonder veel aandacht te besteden aan de stilistische kenmerken die mee aan de basis liggen van het absurde karakter van bepaalde literaire teksten. Een van die stilistische kenmerken is een bepaald soort humor. Mijn onderzoek richt zich op de specifieke vorm van humor die voorkomt in absurde literatuur en die ik aanduid als absurdistische humor. Door cognitieve theorieën van humor te combineren met theorieën uit de cognitieve literatuurwetenschap, meerbepaald schematheorie, wil ik de onderliggende mechanismen van absurdistische humor blootleggen om te onderzoeken hoe lezers absurdistische humor verwerken en op welke manier dit de leeservaring en de interpretatie van absurde literatuur beïnvloedt. Het is mijn overtuiging dat (absurdistische) humor een essentiële rol speelt in de interpretatie van absurde literatuur. Een indicatie hiervoor is het centrale belang van het begrip incongruentie voor zowel humortheorie als het (literaire) absurde. Een eerste stap van het onderzoek bestaat erin schematheorie en humortheorie te integreren. Dit theoretische kader kan vervolgens gebruikt worden om een corpus van absurde romans te analyseren. Het doel van het onderzoek is om duidelijker te kunnen aflijnen wat absurdistische humor onderscheidt van andere vormen van humor, zowel op het niveau van de inhoud als van de stijl. Ten slotte betracht het onderzoek ook duidelijkheid te verschaffen over de manier waarop lezers absurdistische humor en literatuur verwerken en interpreteren.
Datum:1 okt 2014 →  30 sep 2018
Trefwoorden:linguistique et littérature, taal- en letterkunde
Disciplines:Vergelijkende literatuurstudies