< Terug naar vorige pagina

Project

De ontbrekende schakel tussen percepties en metingen van de kwaliteit van het binnenklimaat in ziekenhuizen.

Het ontwerp van zorgomgevingen kan impact hebben op emoties van patiënten. Deze emoties kunnen hun comfort en gezondheid beïnvloeden en hangen samen met aanpassing, d.w.z. de reactie om comfort te herstellen wanneer discomfort zich voordoet. Deze aanpassing beïnvloedt het energieverbruik. In die context stellen onderzoekers modellen op die comfort voorspellen (MCP); anderen die de aanpassingen van binnencondities voorspellen (MAP). Andere onderzoekers trachten de rollen van de gebouwde omgeving in ervaringen (RBE) te begrijpen.

In MCP onderzoek tonen zich discrepanties tussen het voorspelde en ervaren (dis)comfort; in MAP onderzoek, tussen voorspelde en werkelijke aanpassingen van binnencondities. In RBE onderzoek worden rollen van de gebouwde omgeving in ervaring nog niet helemaal begrepen. Meer aandacht is nodig voor interacties (1) tussen mensen en binnencondities via ervaren controle en adaptatie, en (2) tussen factoren van de kwaliteit van de binnenomgeving (IEQ) in ervaring; en voor verschillen (3) tussen mensen en (4) tussen contexten.

Dit onderzoek behandelt deze vier aandachtspunten. Het richt zich op de onderzoeksvraag: Hoe verhouden ervaringen van patiënten van de binnenomgeving in hun ziekenhuiskamer zich tot meetbare IEQ parameters (e.g. temperatuur). Dit met als doel te onderzoeken of de integratie van RBE, MCP en MAP onderzoek het mogelijk maakt om de vier hierboven beschreven aandachtspunten beter te begrijpen.

RBE, MCP en MAP werden geïntegreerd. Dit gebeurde via twee casestudies met gemengde methoden in chirurgische afdelingen van twee ziekenhuizen in België. De dataverzameling omvatte: interviews met 16 (case 1) en 19 (case 2) patiënten; zelfdocumentatie door acht patiënten (case 1); sensormetingen van IEQ parameters (voornamelijk geluid, licht, en de binnenluchttemperatuur) (case 1 en 2); enquêtes met 84 (case 1) en 238 (case 2) patiënten alsook simulaties van de vrije temperatuur, de totale kortgolvige zonnestraling door de ramen en de warmtevraag. Tijdens de analyse en interpretatie werden kwantitatieve en kwalitatieve data geïntegreerd via tabellen en figuren, en figuren gecombineerd met een toelichting op basis van de interviews. Implicaties werden besproken met ingenieurs, architecten en verpleegkundigen.

Vijf aanpassingsstrategieën werden in de interacties tussen patiënten en binnencondities geïdentificeerd. Wanneer participanten controle waarnemen passen ze (1) binnencondities, (2) sensaties (bv. warm/koud), de omgevings-informatie (bv. verwarming of invallend zonlicht), (3) of hun positie aan; of ze (4) kiezen om zich aan te passen aan de condities. Wanneer ze geen controle waarnemen (5) voelt het aanpassen gedwongen. De eerste drie strategieën lijken hedonisch (i.e. plezier) en eudaimonisch welbevinden (i.e. een gevoel van goed functioneren) te ondersteunen; de vierde en soms de laatste enkel eudaimonisch welbevinden. Wanneer participanten binnencondities aanpassen of er geen wens toe hebben, hebben sensaties de tendens om neutraler of verkieslijker te zijn en tevredenheden hoger dan wanneer ze kiezen om zichzelf aan te passen of de aanpassing opgelegd voelt. Vermits de verschillen in ervaring niet overeenstemmen met deze in waarden van IEQ parameters, lijken de strategieën de beleving op een psychologische manier te beïnvloeden.

Meer inzicht werd verworven in interacties tussen IEQ factoren in ervaring. De algemene comfortbeoordeling van de kamer correleert met de beoordeling van IEQ factoren en deze van de factoren onderling. Interacties tonen zich tussen tevredenheid met één IEQ factor en variaties in IEQ parameters die geassocieerd worden met een andere IEQ factor of in de tevredenheid met deze IEQ factoren. Interacties lijken op te treden omdat sensaties tegelijkertijd ervaren worden, evenals objecten en gebeurtenissen.

Ook werd een beter beeld gevormd van hoe thermisch en visueel comfort en aanpassing verschillen tussen patiënten en contexten. Drie scenario’s werden geïdentificeerd: situaties waarbij het ervaren comfort en aanpassing gelijkaardig zijn, waarbij aanpassing verschilt en het ervaren comfort gelijkaardig is, of waarbij het ervaren comfort verschilt en binnenomstandigheden vergelijkbaar zijn. Bovendien werden elf modellen van thermostaataanpassingen opgesteld en hun geschiktheid voor drie ontwerpdoelen vergeleken: het toepassen van energie-sensitief ontwerp, het verkrijgen van robuuste ontwerpen, of het letten op de gelijktijdigheid van energieverbruik. Welke modellen het beste presteren lijkt af te hangen van het ontwerpdoel. In het algemeen lijken deze die verschillen in thermostaataanpassingen tussen dagen, interacties tussen kenmerken van patiënten en hun context die de aanpassingen beïnvloeden, en de stochasticiteit van de aanpassingen meenemen, het meest geschikt voor de drie ontwerpdoelen.

Dat het zelf aanpassen van binnencondities de ervaring van participanten positief beïnvloedt, suggereert om aanpasbare gebouwkenmerken te ontwerpen die aansluiten bij de competenties van diverse patiënten en patiëntenkamers die hun autonomie ondersteunen. Verwacht wordt dat dit het comfort verhoogt en tegelijk de duur van verwarmen en verlichten reduceert. De inzichten kunnen het begrip van ontwerpers voor aanpassingsstrategieën van patiënten verhogen en aan onderzoekers een basis bieden voor het verbeteren van comfort- en adaptatiemodellen. Dit leidt mogelijk tot comfortabelere en energiezuinigere patiëntenkamers, met een gereduceerde kloof tussen het voorspelde en het ervaren comfort van de binnenomgeving.

Datum:24 sep 2018 →  30 sep 2022
Trefwoorden:hospital design, indoor environmental quality, patient experience
Disciplines:Bouwkunde en gebouwentechnologie, Ingenieurswetenschappen in de architectuur, Architectuur, Interieurarchitectuur, Architecturaal design, Kunststudies en -wetenschappen
Project type:PhD project