< Terug naar vorige pagina

Project

Groeipijn: Ontwikkelingstrajecten van niet-suïcidale zelfverwonding doorheen de adolescentie in algemene en klinische steekproeven

Zelfverwondend gedrag (ZVG) verwijst naar het opzettelijk toebrengen van fysiek letsel, bijvoorbeeld door zichzelf te snijden, branden of krassen. ZVG komt vaak voor in de adolescentie: tot wel 20% van de jongeren geeft aan zich minstens één keer te hebben verwond. Om nieuwe wetenschappelijke inzichten te kunnen bieden in deze kwetsbare leeftijdsgroep legt dit doctoraatsproefschrift zich toe op de studie van ZVG doorheen de adolescentie. Zo onderzochten we het ZVG-syndroom, de nieuw voorgestelde diagnose voor chronisch ZVG (Deel I; Hoofdstuk 2 – 3) en brachten we de stabiliteit en overgang van ZVG in kaart, alsook de factoren die ZVG in stand houden, en dat over een periode van drie jaar in de adolescentie (Deel II; Hoofdstuk 4 – 5). Ten slotte analyseerden we ZVG bij adolescenten die werden gediagnosticeerd met een eetstoornis (Deel III; Hoofstuk 6). De belangrijkste bevindingen uit de zes empirische hoofdstukken van dit werk worden hieronder samengevat.

In Hoofdstuk 2 werd de prevalentie van het ZVG-syndroom onderzocht in een algemene steekproef van adolescenten (N = 2130). Het ZVG-syndroom kwam vaker voor bij meisjes (11.7%) dan bij jongens (2.9%), maar onze resultaten deden ons verschillende vraagtekens plaatsen bij de klinische bruikbaarheid van de huidige diagnostische criteria.
In Hoofdstuk 3 onderzochten we of het ZVG-syndroom beschouwd kon worden als een op zichzelf staande diagnose, los van Borderline Persoonlijkheidsstoornis (BPS). Onze analyses toonden aan dat het ZVG-syndroom en BPS nauw verwant waren bij adolescenten die zichzelf al ooit verwondden (N = 347), maar wel van elkaar onderscheiden konden worden. De comorbiditeit tussen beide diagnoses werd onder meer gedreven door eenzaamheid, impulsiviteit, verlatingsangst en preoccupatie met ZVG.
In Hoofdstuk 4 kwam de stabiliteit van en overgang tussen subgroepen van ZVG aan bod. In een longitudinale studie (N = 2162 op T1) zagen we een grote en stabiele groep zonder ZVG, een kleine en sterk fluctuerende groep met subklinisch ZVG, en een kleine en matig fluctuerende groep met ZVG-syndroom. De overgang naar subklinisch ZVG kon bovendien voorspeld worden door identiteitsverwarring en trauma.
In Hoofdstuk 5 onderzochten we welke factoren ZVG in stand kunnen houden doorheen de adolescentie. Een longitudinaal onderzoek (N = 528 op T1) bracht een vicieuze cirkel aan het licht waarbij depressieve symptomen en ruminatie het risico op ZVG verhoogden en ZVG het risico op depressieve symptomen en ruminatie verhoogde.
In Hoofdstuk 6 werd bevestigd dat adolescenten met een eetstoornis een uitgesproken kwetsbaarheid vertonen wat betreft ZVG. In deze klinische populatie (N = 189) stelden we bovendien vast dat een hoge mate van leedvermijding en een lage mate van zelfsturing onderliggend kunnen zijn aan het samengaan van ZVG en eender welk type eetstoornis.

Samengevat toont dit proefschrift de hoge prevalentie en risico’s van ZVG in de adolescentie aan, maar benadrukken we ook de uitgesproken individuele verschillen in de ernst en chroniciteit van het gedrag.

Datum:1 sep 2017 →  21 mei 2021
Trefwoorden:Non-suicidal self-injury, Adolescence, Identity development
Disciplines:Biologische en fysiologische psychologie, Algemene psychologie, Andere psychologie en cognitieve wetenschappen
Project type:PhD project