< Terug naar vorige pagina

Project

Van grammaticale tot didactische modelisatie: comparatieve analyse van de vroege grammaticografie (tot 1600) van 5 Romaanse talen

Het voorgenomen onderzoek betreft de historiografie van de grammatica als descriptieve 'harde kern' (Swiggers 2012) van de geschiedenis van de taalkunde, en richt zich op de vroegste grammaticale beschrijvingen die voorhanden zijn van de Romaanse talen. Hoewel er al aanzetten van oudere datum beschikbaar zijn (bv. fragmenten over bep. werkwoordtijden in de volkstaal, in de marge van elementaire handboeken Latijnse grammatica), vinden we de eerste 'volledige' grammatica's van de Romaanse talen (i.c. van het Occitaans) pas vanaf de 13de eeuw. Chronologisch focust ons onderzoek op de periode tot 1600: we richten ons immers op de aanvang van wat een vernaculaire grammaticografische traditie zal worden - de keuze van de einddatum is daarbij zowel door empirische als door wetenschapshistorische overwegingen ingegeven. Enerzijds zien we immers vanaf de 17de eeuw talrijke elementaire grammatica's met didactische inslag ontstaan (een trend die al was ingezet in de 2de helft van de 16de eeuw), wat erop wijst dat de grammaticografische traditie het aanvangsstadium ontgroeid is; anderzijds duiden tal van ontwikkelingen op wetenschappelijk en filosofisch vlak (groeiende specialisatie in wiskunde en natuurwetenschappen, kritiek op het humanisme door denkers als Descartes, ontwikkeling van een filosofisch geïnspireerde 'grammaire générale' met universalistische pretentie, pogingen tot het construeren a priori van de 'volmaakte' en universele taal (Eco 1997) op een epistemologische verschuiving (Van Hal 2010), die toelaat te concluderen dat we vanaf ca. 1600 het 'eerste particularisme' (in de zin van Bossong 1990) achter ons hebben gelaten. Deze afbakening levert ons een primair corpus op van ruim 50 titels, waarin 5 taalgebieden zijn vertegenwoordigd (6 grammatica's van het Occitaans, 19 van het Frans, 17 van het Italiaans, 12 van het Spaans en 2 van het Portugees). (Voor de overige Romaanse talen, en a fortiori voor de neo-Romaanse creooltalen op Franse, Spaanse of Portugese basis, ontluikt de grammaticografische traditie pas (veel) later). Ons onderzoek innoveert t.o.v. de huidige status quaestionis op twee vlakken. Om te beginnen voeren we een comparatieve dimensie in, wat een verrijking toelaat t.o.v. de analyses beperkt tot één nationale traditie (bv. Schäfer-Priess (2000) voor het Portugees, Szoc (2013) voor de vroege Italiaanse grammaticografie in de Nederlanden, Vallance (2019) voor de Italiaanse grammaticografie tussen 1440 en 1586). Ook binnen het huidige comparatief gerichte onderzoek wordt een verrijking beoogd door de inclusie van het Occitaans, een belangrijke want de vroegste en bovendien bijzonder rijke Romaanse traditie (o.a. wat originaliteit op terminologisch vlak betreft) die nochtans vaak terzijde wordt gelaten (zo bv. in Díaz Villalba's studie (2013) over de behandeling van het participium in de Romaanse grammaticografie). De teksten uit dit primair corpus worden onderworpen aan een analyse op basis van een vast interpretatierooster, dat een globale ecolinguïstische (Steffensen-Fill 2013) (met aandacht voor conceptualisatie van het acrolect en aspecten van glottonymie in de zin van Peetermans 2020) en methodologische (met aandacht voor strategieën van grammaticale modelisatie) lectuur combineert met de analyse van twee specifieke problematieken, met name de behandeling van 'l'assiette du nom' (Damourette & Pichon) en het voegwoord. Door het hanteren van een vast interpretatierooster schrijven we ons in in een beproefde methodologie binnen de Leuvense taalkundige historiografie (Desmet 1996, Lauwers 2004, Verleyen 2008, Van Hal 2010). De case study van de behandeling van de conjunctie is enerzijds bedoeld als aanvulling op het bestaande onderzoek (dat vooral focust op de veranderlijke woordsoorten), anderzijds als opening naar de syntactische dimensie: het is bekend dat de vroegste grammaticografie vrnl. morfologisch gericht is, een onderzoek naar de behandeling van de voegwoorden laat toe na te gaan of en in welke mate de vroege vernaculaire grammatici de syntaxis erkennen als apart domein en deze een plaats geven binnen hun taalbeschrijving. Aan ons onderzoek naar grammaticale modelisatie (hoe concipieert de grammaticus de objecttaal? welke modellen hanteert hij? hoe worden descriptieve problemen opgelost?) koppelen we een vraagstelling naar de didactische modelisatie (met bijzondere aandacht voor metataal, voorbeelden, paradigma's): welke didactische strategieën hanteert de grammaticus en, in voorkomend geval, in welke mate dragen die didactische strategieën bij tot een verhoogde descriptieve validiteit in de vroege taalbeschrijving? Deze koppeling van didactische en grammaticale modelisatie, nog niet eerder op deze schaal op dit corpus toegepast, vormt de tweede innovatieve dimensie binnen ons onderzoek. Deze transversale analyse van teksten uit verschillende tradities zal o.a. uitmonden in een synthetisch overzicht van de verschillende strategieën die de vroegste grammatici hanteren om descriptieve en didactische problemen op te lossen. Die strategieën, zo heeft ons voorbereidend onderzoek al uitgewezen, overstijgen en doorbreken doorgaans het 'nationale' kader (bv. woordsoorten: hoeveel onderscheiden? in welke volgorde behandeld? welke subklassen? ...). De beoogde resultaten, zo valt te voorzien, zullen toelaten de nu beschikbare gegevens m.b.t. nationale tradities te nuanceren en, o.a. door het identificeren van parallelle ontwikkelingen, in een breder kader te plaatsen, dat de ideeëngeschiedenis een preciezer, want minder gefragmenteerd, beeld oplevert van de 'tweede taalkundige technologische revolutie' (Auroux 1992) die de massieve 'grammatisatie' van de volkstalen in de vroegmoderne tijd inhield.

Datum:26 feb 2021 →  Heden
Trefwoorden:linguistics - historiography of linguistics
Disciplines:Geschiedenis en historiografie van de linguïstiek
Project type:PhD project