< Terug naar vorige pagina

Project

Cognitief functioneren en gedragsmatige ontwikkeling van internationaal geadopteerde kinderen: de rol van pre-adoptie ervaringen en van opvoeding in het adoptiegezin

Uit adoptieonderzoek blijkt dat er grote variabiliteit bestaat in de ontwikkelingsuitkomsten van geadopteerde kinderen. Hoewel de meeste adoptiekinderen een goede ontwikkeling vertonen, vertoont een minderheid langdurige achterstanden of moeilijkheden op verschillende ontwikkelingsvlakken zoals cognitief functioneren en gedragsmatige ontwikkeling. Het doel van deze dissertatie was om onze kennis te verruimen over factoren in de pre-adoptie omgeving en in het adoptiegezin die een rol kunnen spelen in het verklaren van deze individuele verschillen. Meer bepaald, hebben we (1) de associaties onderzocht tussen enerzijds de cognitieve en gedragsmatige ontwikkeling van adoptiekinderen tijdens de basisschoolleeftijd en anderzijds het type zorg (tehuis versus pleeggezin) dat de kinderen voor de adoptie kregen en de mate van vroege deprivatie die ze voor de adoptie meegemaakt hebben. Daarnaast hebben we onderzocht of (2) de sensitiviteit van adoptieouders en hun gevoel van ouderschapscompetentie de associaties tussen deze pre-adoptie ervaringen en latere ontwikkeling bufferden.

We hebben twee studies uitgevoerd in een groep van 92 Chinese geadopteerde meisjes die meegedaan hebben aan de Chinese Adoptiekinderen in Nederland (CAN) studie, twee maanden, zes maanden en negen jaar na de adoptie. Daarnaast hebben we de onderzoeksvraag over het verband tussen pre-adoptie ervaringen en gedragsmatige ontwikkeling ook onderzocht in een groep van 891 meisjes die deelgenomen hebben aan de Leidse Vragenlijststudie naar de ontwikkeling van adoptiekinderen uit China. De resultaten van de studies kwamen in het algemeen niet overeen met onze verwachtingen. Terwijl de kinderen die in een pleeggezin gewoond hadden voor hun adoptie twee en zes maanden na hun adoptie betere intellectuele vaardigheden vertoonden dan de kinderen die in een tehuis gewoond hadden, was dit groepsverschil negen jaar na adoptie verdwenen. Daarenboven waren er ook geen effecten van type zorg, noch van vroege deprivatie op de andere onderzochte domeinen van cognitieve ontwikkeling (schoolprestaties, executief functioneren, en effortful control). Verder werden in beide studies ook geen effecten van type pre-adoptiezorg noch van vroege deprivatie op gedragsmatige ontwikkeling gevonden. Er was echter één uitzondering: in de Leidse Vragenlijststudie was er een klein, significant verband tussen vroege deprivatie en gedragsmatige ontwikkeling. Tot slot vonden we vrijwel geen evidentie voor het veronderstelde bufferende effect van sensitiviteit van de adoptieouders en hun gevoel van ouderschapscompetentie in het verband tussen pre-adoptie ervaringen en cognitieve en gedragsmatige ontwikkeling.

Deze studies toonden aan dat de effecten van negatieve pre-adoptie ervaringen afnamen over tijd en slechts weinig variantie verklaarden in de cognitieve en gedragsmatige ontwikkeling van de adoptiekinderen in de basisschoolleeftijd. Daarnaast leek opvoeding niet als een buffer te werken in het verband tussen pre-adoptie ervaringen en latere ontwikkeling. Desondanks vertoonden de kinderen negen jaar na hun adoptie een goede, leeftijdsadequate ontwikkeling op zowel cognitief als gedragsmatig vlak. Deze studies bieden aldus evidentie voor het belang van adoptie in de zorg voor kinderen die vroege deprivatie meegemaakt hebben.

Datum:1 dec 2013 →  22 jun 2018
Trefwoorden:adoption, pre-adoption experiences, parental sensitivity, parental efficacy, behavioral adjustment, cognitive functioning
Disciplines:Orthopedagogiek en onderwijs voor specifieke onderwijsbehoeften
Project type:PhD project