< Terug naar vorige pagina

Project

De alomtegenwoordigheid van meertalige interactie: Categorisering van zichzelf en anderen in de openingen van dienstverlenende gesprekken zoals getoond via taal en belichaamd gedrag

Deze thesis, die door Elwys De Stefani (KU Leuven) en Lorenza Mondada (U. Basel) begeleid is, maakt deel uit van het onderzoeksproject The first five words: Multilingual cities in Switzerland and Belgium and the grammar of language choice in public space, dat door de Research Foundation Flanders (FWO) en de Swiss National Science Foundation (SNSF) gefinancierd is. Het onderzoekt hoe onbekenden een grote verscheidenheid aan zowel vocale als belichaamde middelen gebruiken om samen de gespreksopeningen van service-interacties (met meerdere personen) in een meertalige omgeving tot stand te brengen, terwijl ze verschillende soorten (taal)identiteiten tonen (en met deze identiteiten omgaan).

De analyse is gebaseerd op een videocorpus van 35 uur dat verzameld werd in toerismebureaus in België (zowel Vlaanderen als Brussel), waar de deelnemers allerlei talen en taalvariëteiten gebruiken (bv. Frans, Nederlands, Engels, West-Vlaams, enz.) bij het openen van de ontmoetingen. De ontmoetingen zijn getranscribeerd volgens de conventies van Jefferson (2004) en Mondad (2018a) voor respectievelijk vocaal en belichaamd gedrag. Voor de analyse van sommige fragmenten (bijv. die waarin de door de deelnemers gebruikte taalvariëteiten worden geanalyseerd) werd het Internationaal Fonetisch Alfabet (1999) (IPA) gebruikt.

Binnen de onderzoekstraditie van de Conversatieanalyse (Sacks, 1992) is al zeer veel onderzoek gedaan naar gespreksopeningen: het is in en door gespreksopeningen dat co-presente individuen deelnemers worden aan interacties – dit doen ze door de sequentiële organisatie van de interactie tot stand te brengen en relevante identiteiten te tonen (zie Schegloff, 1967, 1968, 1986, evenals Zhang, 2005 over gespreksopeningen in telefoongesprekken, en Pillet-Shore, 2008 over gespreksopeningen in face-to-face gesprekken). Onderzoek naar hoe onbekenden gespreksopeningen tot stand brengen blijft enigszins beperkt (maar zie De Stefani & Mondada 2010, 2018; D'Antoni et al., 2022), vooral in omgevingen waar de deelnemers hun taalcompetenties niet als vanzelfsprekend kunnen beschouwen (Heller, 1978).

Een van de middelen die deelnemers gebruiken zijn begroetingen – een krachtig “aangrenzend paar” ("adjacency pair", Schegloff & Sacks, 1973) dat aanstaande deelnemers samen met andere middelen (bijv. hun blik d.w.z. waar ze naar kijken, ruimtelijke positionering, enz.) gebruiken om hun gecoördineerde intrede in (service-)interacties te organiseren (zie Fox & Heinemann, 2020; Hausendorf & Mondada, 2017; Hochuli, 2019; Sorjonen & Raevaara, 2014), evenals om te (her)onderhandelen over de taal van de interactie (Mondada, 2018b).

De drie analytische hoofdstukken van deze thesis zijn gestructureerd rond verschillende aspecten van gespreksopeningen. Ten eerste is er de kwestie van het aantal deelnemers dat betrokken is bij de interactie, waaraan de eerste twee hoofdstukken zijn gewijd. Hoewel recent onderzoek (De Stefani & Mondada, 2010, 2018; D'Antoni et al., 2022) heeft geanalyseerd hoe onbekenden met elkaar in interactie treden door de inzet van zowel vocale als belichaamde middelen, blijven gedetailleerde multimodale analyses van dergelijke gespreksopeningen relatief zeldzaam (zeker voor meertalige interacties, maar zie Mondada, 2018b; Hänggi, in voorbereiding), en ligt de focus meestal op dyadische interacties waarbij slechts twee mensen elkaar begroeten, met weinig studies die gespreksopeningen tussen meer dan twee personen onderzoeken (maar zie Albert & Raymond, 2019 en Duranti, 1997b over collectieve begroetingen). De eerste twee analytische hoofdstukken van deze dissertatie proberen deze lacune aan te pakken door te onderzoeken hoe deelnemers taal en belichaamde middelen zoals hun blik en knikken gebruiken om gespreksopeningen tot stand te brengen. Terwijl het eerste hoofdstuk zich richt op dyadische ontmoetingen, onderzoekt het tweede analytische hoofdstuk niet-dyadische ontmoetingen, d.w.z. ontmoetingen met drie, vier of meer deelnemers. 

Deze hoofdstukken laten dus zien hoe het aantal deelnemers gevolgen heeft voor de manier waarop de gespreksopening daadwerkelijk door de deelnemers tot stand wordt gebracht, aangezien deelnemers verschillende zaken (bijv. beschikbaarheid, woordvoerderschap (‘spokespersonship’) à la Lerner, 1993) relevant maken en zich daarnaar oriënteren terwijl ze omgaan met de lokale omstandigheden van de interactie via verschillende vocale (bijv. (opnieuw) groeten (in dezelfde taal) om beschikbaarheid als agent te tonen, (voor het eerst) groeten als bezoeker om woordvoerderschap te tonen) en belichaamde (bijv. blik, positionering, knikken) middelen.

Het derde analytische hoofdstuk onderzoekt uitgebreid de kwestie van begroetingen en taal – in het bijzonder hoe begroetingen kunnen worden gebruikt om te (her)onderhandelen over de taal van de ontmoeting. Het bespreekt, onder andere, interacties waarin deelnemers begroetingen uiten in talen die later niet worden gebruikt voor de rest van de interactie (bv. bonjour can I have a map?), potentieel taalonbepaalde (d.w.z. de taal waarin ze worden geproduceerd is niet duidelijk) begroetingen zoals hallo/hello, en de begroeting goeiedag bonjour en zijn vele varianten die vaak voorkomen in de Brusselse interacties. Het laatste deel van dit hoofdstuk breidt de discussie uit van meertalige naar meervariationele interactie door te analyseren hoe deelnemers bepaalde variëteiten van het Nederlands gebruiken en zich daarop oriënteren. De transcriptie van deze fragmenten roept ook een methodologische reflectie op over hoe men een "emische" (taal)beschrijving kan bieden zoals de deelnemers die relevant maken (“emic”, Pike, 1982), terwijl men moet vertrouwen op een onderzoekers "etische" (“etic”, Pike, 1982) beschrijvingen van talen en hun variëteiten en dus het risico op "transcriptionele stereotypering" (“transcriptional stereotyping”, Jefferson, 1996) loopt.

De resultaten van deze analyses worden besproken binnen het kader van de lidmaatschapscategorisatie (“membership categorisation”, Sacks, 1992; Schegloff, 2007), een interactionele benadering van de studie van identiteit die de emische relevantie van de categorieën die in de analyse worden vermeld benadrukt.

Door zowel onderbelichte aspecten van gespreksopeningen van (service-)interacties te onderzoeken (bv., niet-dyadische interacties) en voor te bouwen op resultaten verkregen door eerder onderzoek naar openingen van potentieel meertalige (service-)interacties (zoals Mondada, 2018b, Mortensen & Hazel, 2014; Zhang, 2005; Torras & Gafaranga 2002), tracht deze thesis een uitgebreid overzicht te geven van hoe deelnemers precies gebruik maken van specifieke vocale en belichaamde middelen om het nodige interactionele werk te verrichten (bv. beschikbaarheid tonen, het eens worden over de taal van de ontmoeting, enz.) en zo deze potentieel meertalige interacties succesvol te openen. Bovendien werden de geanalyseerde gegevens opgenomen in de linguïstische context van België (waar weinig of geen eerder CA-werk over bestaat), waar kwesties van (institutionele) tweetaligheid (zie ook Heller, 1978) en taalvariëteit (zeker voor het Nederlands) vaak relevant worden gemaakt door de deelnemers. Dit geeft de thesis een unieke en authentieke kijk op hoe deelnemers, in hun natuurlijke interacties met elkaar, gezamenlijk de sociale orde van dit meertalige land tot stand brengen.

Datum:1 sep 2019 →  1 sep 2023
Trefwoorden:Linguistics, Interaction, Interactional linguistics
Disciplines:Linguïstiek niet elders geclassificeerd
Project type:PhD project