< Terug naar vorige pagina

Project

De relatie tussen woordenschat en kijkbegrip

De relatie tussen woordenschat en kijkbegrip

Marion Durbahn Quinteros

Promotor: Elke Peters

Co-promotor: Michael Rodgers

‘Lexical coverage’ (lexicale dekking) verwijst naar het percentage gekende woorden in een stuk tekst (van Zeeland & Schmitt, 2013). Er is een aanzienlijke hoeveelheid onderzoek gedaan naar de relatie tussen lexicale dekking en begrip in een vreemde (L2) taal. Het meeste onderzoek naar lexicale dekking is echter uitgevoerd naar begrijpend lezen (Hu & Nation, 2000; Laufer, 1989; Laufer & Ravenhorst-Kalovski, 2010; Schmitt, Jiang, & Grabe, 2011). Deze studies hebben gesuggereerd dat 95% lexicale dekking nodig is om algemene informatie in een tekst te begrijpen, maar er zou 98% nodig zijn voor lezen en gedetailleerd begrip zonder ondersteuning van externe bronnen zoals woordenboeken, teksten op het scherm of vertalers (Hu & Nation, 2000; Laufer & Ravenhorst-Kalovski, 2010). Studies over L2-luisterbegrip hebben aangegeven dat voor begrip van gevorderde luisterpassages 98% dekking wordt aanbevolen (Stæhr, 2009), maar voor meer informele luisterpassages zou 90%-95% voldoende kunnen zijn (Giordano, 2021; Noreillie, Kestemont, Heylen, Desmet, & Peters, 2018; Van Zeeland & Schmitt, 2012). Tot nu toe hebben slechts twee corpusstudies de woordenschatvereisten voor tv-programma's en films onderzocht (Webb & Rodgers, 2009a; 2009b) op basis van dekkingscijfers voor lezen, maar tot nog toe hebben nog geen interventiestudies getest hoeveel lexicale dekking tweede- en vreemdetaalleerders (respectievelijk ESL en EFL) nodig hebben om audiovisueel materiaal te begrijpen. Het blijft onduidelijk of dekkingscijfers afgeleid uit lees- en luisteronderzoek inderdaad kunnen worden overgedragen op tv-kijken, omdat verbale en visuele representaties elkaar aanvullen (Mayer, 2009). In die veronderstelling kan beeldmateriaal ondersteuning bieden bij het begrijpen van de betekenis van onbekende woorden vanuit de context, waardoor deelnemers een kleinere woordenschat nodig zouden hebben om audiovisueel materiaal te begrijpen dan bij het lezen of beluisteren van teksten. Deze studie wil die leemte opvullen door de relatie tussen lexicale dekking, beeldmateriaal en kijkbegrip te onderzoeken, alsook de relatie tussen lexicale dekking, beeldmateriaal en woordenschatverwerving.

De eerste studie onderzoekt de relatie tussen lexicale dekking en kijkbegrip. De studie behandelt ook de rol van beeldspraak in begrijpend kijken door onderscheid te maken tussen begripsvragen gebaseerd op audio, op een combinatie van audio en beelden, en enkel op beelden. Zesennegentig EFL-leerders maakten een auditieve betekenisherhalingstest die testte hoeveel woorden uit de input de deelnemers kenden, en de bijgewerkte Vocabulary Levels Test. Vervolgens keken ze naar een documentaire van 30 minuten waarin de begripsvragen waren ingebed. De resultaten toonden een bijna middelgrote correlatie tussen lexicale dekking en kijkbegrip (rs (94) = .39). De resultaten toonden ook een positieve, bijna middelgrote correlatie tussen audio-gebaseerde vragen en lexicale dekking (rs (94) = .36), en een kleine correlatie tussen beeldgebaseerde vragen en lexicale dekking (rs (94) = .29). Er werd geen verband waargenomen tussen lexicale dekking en beeld-plus-audio-gebaseerde vragen. Er werd geen drempel voor minimum begrip waargenomen. De resultaten geven aan dat de lexicale eisen voor kijken lager zijn dan die voor lezen, maar vergelijkbaar met die voor luisteren.

De tweede studie heeft tot doel de effecten van de mate van lexicale dekking op het kijkbegrip te onderzoeken. Die studie volgt de methodologie van van Zeeland en Schmitt (2013). Er werd gebruik gemaakt van een design met gecontrabalanceerde binnenpersoonsvergelijking, waarbij verschillende niveaus van lexicale dekking werden gecreëerd door niet-woorden te gebruiken ter vervanging van 5%, 10% of 20% van de woorden in de video. Veertig moedertaalsprekers en zesenzeventig niet-moedertaalsprekers deden de geüpdatete Vocabulary Levels Tests, gevolgd door vier documentaires van 2 minuten. Na elk fragment beantwoordden ze enkele begripsvragen. Uit de resultaten bleek dat 1) de begripsscores daalden naarmate het aantal onbekende woorden in de input toenam; 2) de resultaten van niet-moedertaalsprekers hoger waren dan die van moedertaalsprekers; 3) 100% dekking statistisch significant hoger was dan 90% en 80% in beide groepen; 4) er geen drempelwaarde werd waargenomen waarbij de begripsscores significant stijgen; 5) bij 80% dekking, 63% van de moedertaalsprekers en 72% van de niet-moedertaalsprekers begripsscores van minstens 70% behaalden.

De derde studie is gericht op het onderzoeken van het incidenteel leren van woordenschat op verschillende niveaus van lexicale dekking. Tot op heden heeft geen enkele studie onderzocht hoe lexicale dekking het leren van nieuwe woorden beïnvloedt. De korte documentaires op verschillende niveaus van lexicale dekking zullen worden gebruikt om een steekproef samen te stellen van potentiële niet-woorden die incidenteel kunnen worden geleerd. Deelnemers zullen de clips op verschillende niveaus van lexicale dekking bekijken, begripsvragen beantwoorden en na afloop twee woordenschattoetsen afleggen.

Het project zal worden afgesloten met een discussie over de methodologische, theoretische en pedagogische implicaties van dit onderzoeksproject.

Datum:20 jan 2017 →  20 jan 2021
Trefwoorden:Vocabulary acquisition, Audio-visual input, Viewing comprehension
Disciplines:Theorie en methodologie van de literatuurwetenschappen
Project type:PhD project