< Terug naar vorige pagina

Project

Een genderkloof in de klas? Verscheidene percepties van leerkrachtstijl en leerlingbetrokkenheid

Jongens doen het over het algemeen minder goed op school dan meisjes, in het bijzonder in het secundair onderwijs. Ze presteren minder goed, verlaten vaker vroegtijdig de schoolbanken en hebben een lagere betrokkenheid dan meisjes. Nu blijkt leerkrachtstijl een positief effect te hebben op de betrokkenheid en prestaties van leerlingen. Er kunnen echter verschillen zijn in hoe jongens en meisjes de ondersteuning van hun leerkrachten zien. Daarnaast kan leerkrachtstijl anders gerelateerd zijn aan bijvoorbeeld de betrokkenheid of de prestaties van jongens versus meisjes. Een eerste doel van dit proefschrift is dan ook om percepties van leerlingen in het secundair onderwijs over leerkrachtstijl op te helderen en om de relatie tussen leerkrachtstijl en betrokkenheid te onderzoeken. Een tweede doel is om percepties van mannelijke en vrouwelijke leerkrachten met betrekking tot hun eigen leerkrachtstijl te verkennen en om hierbij gender als een breder socio-cultureel concept te bekijken. Zo kan de discussie in onderzoek en de onderwijspraktijk over verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke leerkrachten genuanceerd worden. De dataverzameling voor dit proefschrift gebeurde in het kader van het Procrustesproject, dat tot doel heeft gender-gerelateerde factoren te onderzoeken die lage prestaties, zittenblijven en drop-out in het secundair onderwijs voorspellen. Leerlingen en leerkrachten uit het eerste en tweede jaar van (een selectie van) 59 secundaire scholen in Vlaanderen werden bevraagd en geobserveerd.

In een eerste hoofdstuk werden, via een reviewstudie, verschillen onderzocht tussen jongens en meisjes in het secundair onderwijs wat betreft hun gedragsmatige, emotionele en cognitieve betrokkenheid. Daaruit bleek dat meisjes over het algemeen hoger betrokken waren dan jongens, in het bijzonder voor gedragsmatige betrokkenheid en vooral op schoolniveau. Voor de specifieke vakken en activiteiten in de klas was het voordeel van meisjes minder consistent. Deze bevindingen geven aan dat er meer onderzoek nodig is dat de betrokkenheid van jongens en meisjes voor de verschillende vakken en activiteiten op school nagaat.

In het tweede hoofdstuk onderzochten we, voor het vak Nederlands, geslachtsverschillen in de relatie tussen leerlingpercepties van drie dimensies van leerkrachtstijl (autonomieondersteuning, structuur bieden en verbondenheid) en leerlingbetrokkenheid (met leerkracht-, leerling- en observatorrapportage als indicatoren). Daartoe participeerden 385 leerlingen (58% jongens) van het eerste jaar en hun leerkrachten Nederlands van zes secundaire scholen in Vlaanderen. Jongens bleken minder betrokken dan meisjes voor het vak Nederlands en jongens percipieerden hun leerkrachten ook als minder ondersteunend voor elk van de drie dimensies. Bovendien bleek autonomieondersteuning belangrijker te zijn voor de betrokkenheid van jongens terwijl structuur bieden en verbondenheid even belangrijk bleken voor de betrokkenheid van jongens als van meisjes.

Een derde hoofdstuk onderzocht verschillen in de percepties van jongens en meisjes van hun echte leerkrachten en van hypothetische scenario’s (vignettes) met telkens beschrijvingen van een hoge of lage mate van autonomieondersteuning en structuur bieden. In totaal participeerden 377 leerlingen die deel uitmaakten van de A-stroom in het tweede jaar van acht secundaire scholen in Vlaanderen. Jongens schatten hun echte leerkrachten lager in wat betreft autonomieondersteuning en structuur bieden. Jongens stonden ook minder negatief dan meisjes tegenover een scenario waarin de leerkracht weinig structuur bood. Jongens waren dan weer minder positief dan meisjes over een scenario waar de leerkracht hoge autonomieondersteuning bood. Bevindingen uit eerder onderzoek die aangeven dat meisjes en jongens elk andere elementen van leerkrachtstijl belangrijk zouden vinden, kunnen hier een verklaring bieden.

Het vierde hoofdstuk onderzocht de percepties van mannelijke en vrouwelijke leerkrachten over hun eigen leerkrachtstijl in relatie tot twee socio-culturele aspecten van gender. Deze waren (1) het onvermogen om emoties te uiten en te begrijpen en (2) genderconformeringsdruk of de mate waarin een man of vrouw druk ervaart om te conformeren naar het mannelijke of vrouwelijke stereotype. In totaal vulden 1244 leerkrachten (28,5% mannen) uit 59 Vlaamse scholen vragenlijsten in. De resultaten gaven onder andere aan dat mannelijke leerkrachten hoger scoorden voor autonomieondersteuning en vrouwelijke leerkrachten voor structuur bieden. Verder bleek dat de meeste geslachtsverschillen in leerkrachtstijl gemedieerd werden door het onvermogen om emoties te uiten en te begrijpen en door genderconformeringsdruk. Voor zowel mannelijke als vrouwelijke leerkrachten bleken deze socio-culturele gendervariabelen negatief samen te hangen met leerkrachtstijl.

Deze vier studies tonen aan dat jongens en meisjes inderdaad hun leerkrachten anders percipiëren, zelfs in een experimenteel gecontroleerde situatie, en dat deze perceptie gerelateerd is aan hun betrokkenheid, die lager blijkt te zijn voor jongens. Deze resultaten beklemtonen dat, als we de genderkloof in leerlingbetrokkenheid en percepties van leerkrachtstijl willen dichten, er nood is aan zorgvuldige reflectie over en optimalisatie van het concept leerkrachtstijl, in het bijzonder met betrekking tot autonomieondersteuning.

Datum:1 jan 2012 →  5 jul 2016
Trefwoorden:gender differences, education, student engagement, student motivation, secondary education
Disciplines:Onderwijscurriculum, Onderwijssystemen, Algemene pedagogische en onderwijswetenschappen, Specialistische studies in het onderwijs, Andere pedagogische en onderwijswetenschappen
Project type:PhD project