< Terug naar vorige pagina

Project

Gedragsverandering gebaseerd op de zelfcategorisatietheorie: promotie van fysieke activiteit bij sedentaire senioren (interventiestudie bij 60-plussers naar de intrinsieke en sociale determinanten van fysieke activiteit en gezondheidsgerelateerd gedrag).

Regelmatige fysieke activiteit is een belangrijke determinant van een goede gezondheid. Bovendien is fysiek actief gedrag essentieel om gezond ouder te worden en om dagelijkse activiteiten gemakkelijk(er) uit te voeren. Echter, slechts de helft van de Westerse bevolking behaalt de gezondheidsaanbevelingen van fysieke activiteit, en deelname aan fysieke activiteit daalt met toenemende leeftijd. Gezien de groeiende proportie van ouderen alsook de economische lasten die gepaard gaan met fysieke inactiviteit, wordt de promotie van fysieke activiteit aanzien als een van de prioriteiten binnen het algemeen gezondheidsbeleid, en in het bijzonder in de oudere populatie.
De effectiviteit van diverse strategieën ter promotie van fysieke activiteit werd reeds veelvuldig aangetoond. Echter, strategieën die gebaseerd zijn op een theoretisch kader leidden doorgaans tot de meest positieve resultaten, in het bijzonder op lange termijn. In dit opzicht was het voornaamste doel van deze doctoraatsthesis het bestuderen van de mate waarin de Zelf-Determinatietheorie en de Zelf-Categorizatietheorie bijdragen tot het aannemen en behouden (na een jaar) van fysiek actief gedrag bij (oudere) volwassenen die onvoldoende fysiek actief zijn om gezondheidsvoordelen te ervaren. Meer specifiek werd onderzocht of, in overeenstemming met de Zelf-Determinatietheorie</>, het creëren van een noodondersteunende omgeving tot autonome vormen van motivatie en bijgevolg tot een blijvende gedragsverandering leidt in verschillende populatiegroepen, i.e. personeelsleden van een universiteit(Studie 1</>) en ouderen (Studie 2</>). Een individu is autonoom gemotiveerd wanneer hij / zij een activiteit uitvoert die betekenisvol is en een waardevolle uitkomst heeft (i.e. geïdentificeerde regulatie), omdat de activiteit past bij zijn / haar levensstijl en bij de persoon die hij / zij is (i.e. geïntegreerde regulatie) of omwille van het plezierdat gepaard gaat met het uitvoeren van de activiteit (i.e. intrinsieke motivatie). Autonoom gemotiveerd gedrag wordt gesteld op vrijwillige basis en wordt daarom verondersteld op langere termijn volgehouden te worden dan gecontroleerd gedrag.
Verder werd bestudeerd of, in overeenstemming met de Zelf-Categorizatietheorie</>, het integreren van groepsprocessen en het poneren van fysieke activiteit als normatief gedrag een meer autonome vorm van motivatie en bijgevolg een grotere toename infysieke activiteit teweegbrengen dan geïndividualiseerde noodondersteunende coaching (Studie 3</>). Gezien de Zelf-Determinatietheorie en deZelf-Categoriezatietheorie zowel gedragsgerelateerde als gezondheidsgerelateerde veronderstellingen poneren, had deze doctoraatsthesis als doelhet evalueren en vergelijken van de impact van verschillende bewegingsprogrammas op blijvende gedragsverandering (over een periode van een jaar) en op subjectief welbevinden.
 
De eerste interventiestudie</> had als doel de effectiviteit te bestuderen van een vier maanden durende bewegingscoaching gebaseerd op de Zelf-Determinatietheoriebij personeelsleden van de KU Leuven die onvoldoende fysiek actief warenom de gezondheidsvoordelen van fysieke activiteit te ervaren (n = 126).Deelnemers aan het bewegingsprogramma (i.e. interventiegroep</>; n = 92) kregen een geïndividualiseerde noodondersteunende coaching vaneen bachelor in de Bewegingswetenschappen. Meer specifiek bevorderde decoach het fysiek actief gedrag van de deelnemers door ondersteuning te bieden voor hun nood aan autonomie (bijv., door samen met de deelnemer verschillende bewegingsactiviteiten te verkennen eerder dan het zelf bepalen van de uit te voeren bewegingsactiviteiten), hun nood aan competentie (bijv., door een gestructureerd bewegingsplan op te stellen in overeenstemming met de noden en de mogelijkheden van de deelnemer of door positieve feedback te geven) en hun nood aan verbondenheid (bijv., door een goede en persoonlijke band te creëren met de deelnemer). De controlegroep</> (n = 34) kreeg noch bewegingsadvies noch enige vorm van coaching.
De resultaten toonden aan dat zelfgerapporteerde fysieke activiteit</> verschillend evolueerde in de interventie- en controlegroep. Meer specifiek steeg de interventiegroep aanzienlijk in matige (+ 158%) en intense (+ 436%) fysieke activiteit onmiddellijk na de bewegingscoaching en in lichte (+ 81%), matige (+ 215%) en intense (+ 386%) fysieke activiteit een jaar na de coaching. In de controlegroep daarentegen werden geen veranderingen in(de verschillende intensiteiten van) fysieke activiteit vastgesteld. Autonome motivatie en eigen effectiviteit (i.e. het geloof dat men heeft om fysiek actief te zijn in moeilijke of ongunstige situaties zoals bij vermoeidheid of slechte weersomstandigheden) medieerden de effecten van de bewegingsinterventie op (intense) fysieke actviteit na de interventie.Sociale steun van betekenisvolle anderen (bijv., vrienden) medieerde het effect op lange termijn.
De resultaten toonden eveneens aan dat fysiek welzijn</> verschillend evolueerde in de interventie- en controlegroep. Meer specifiek verbeterde fysiek welzijn in de interventiegroep, zowel onmiddellijk na de bewegingscoaching als een jaar na de coaching. In de controlegroep werden geen veranderingen met betrekking tot fysiek welzijn vastgesteld. Het effect van de bewegingsinterventie op fysiek welzijn was gemedieerd door intense fysieke activiteit. Met betrekking tot psychologisch welzijn werden geen verschillen gevonden onmiddellijk na de bewegingscoaching tussen de interventie- en controlegroep. Echter, een jaar na de coaching was psychologisch welzijn gedaald in beide condities.
We concludeerden</> dat een geïndividualiseerd bewegingsprogramma gebaseerd op de Zelf-Determinatietheorie een positieve invloed kan hebben op het bewegingsgedrag alsook op het (fysiek) welzijn van personeelsleden van een universiteit, zelfs een jaar na deelname aan het bewegingsprogramma. De resultaten onderstreepten eveneens het belang van kwalitatief hoogstaande motivatie en van sociale steun in het aannemen en behouden van een fysiek actieve levensstijl.
 
De tweede interventiestudie</> had als doel de effectiviteit te bestuderen van en te vergelijken tussen drie bewegingsprogrammas die varieerdenin coachingsstrategie en -intensiteit bij personen van 60 jaar of ouderdie onvoldoende fysiek actief waren om de gezondheidsvoordelen van fysieke activiteit te ervaren (n = 442). De eerste strategie (i.e. doorverwijzingsconditie</>; n = 146) bestond uit een vijftien minuten durend contact waarin een master in de Bewegingswetenschappen de deelnemersdoorverwees naar bestaande lokale bewegingsprogrammas. De tweede strategie (i.e. wandelconditie</>; n = 146) bestond uit een vijftien minuten durend contact waarin een master in de Bewegingswetenschappen dedeelnemers een gestructureerd programma aanbood bestaande uit wandelschemas met een geleidelijk toenemend wandelvolume en -intensiteit. Er werd verondersteld dat het wandelprogramma de nood aan competentie van de deelnemers impliciet ondersteunde. De derde strategie (i.e. noodondersteunende coachingsconditie</>; n = 150) bestond uit een tien weken durende geïndividualiseerde bewegingscoaching met meerdere contactmomenten. In overeenstemming met de Zelf-Determinatietheorie ondersteunde een master in de Bewegingswetenschappen de nood aan autonomie, de nood aan competentie en de nood aan verbondenheid van de deelnemers.
Elke bewegingsstrategie leidde tot een aanzienlijke toename in het dagelijkse aantal stappen en in zelfgerapporteerde fysieke activiteit</> na tien weken. Echter, er werd een grotere toename vastgesteld in de wandelconditie (bijv., zelfgerapporteerde fysieke activiteit: + 104%) en de noodondersteunende coachingsconditie (bijv., zelfgerapporteerde fysieke activiteit: + 116%) dan in de doorverwijzingsconditie (bijv., zelfgerapporteerde fysieke activiteit: + 65%). Elke bewegingsstrategie leidde eveneens tot een toename in zelfgerapporteerde fysieke activiteit na een jaar, eveneens met een grotere toename in de wandelconditie (+ 131%) en de noodondersteunende coachingsconditie (+ 166%) dan inde doorverwijzingsconditie (+ 92%). Met betrekking tot de evolutie in het dagelijkse aantal stappen na een jaar werd geen significant verschil gevonden tussen de drie strategieën. Nochtans toonden de resultaten een toename aan in de wandelconditie en de noodondersteunende coachingsconditie maar niet in de doorverwijzingsconditie. Autonome motivatie medieerde de relatie tussen de gepercipieerde noodondersteuning van de coach en de graad van fysieke activiteit, ongeacht de bewegingsinterventie.
Met betrekking tot de gemeten dimensies van gezondheid</> werden geen verschillen in evolutie vastgesteld tussen de drie bewegingsstrategieën. Elke strategie leidde tot een verbetering in subjectief welzijn en angstdispositie, zowel onmiddellijk na de bewegingsinterventie als een jaar na de interventie. Twee jaar na deelname aan het bewegingsprogramma was er een terugval in subjectief welbevinden tot het oorspronkelijke niveau en steeg de angstdispositie tot boven het oorspronkelijke niveau. De verbetering in de gezondheidsperceptie van de deelnemers was positief gerelateerd aan de stijging in fysieke activiteit. Ook een hogere graad van gepercipieerde noodondersteuning van de coach droeg bij tot een beter subjectief welbevinden.
We concludeerden</> dat bewegingsprogrammas die variëren in coachingsstrategie en -intensiteit het fysiek actief gedrag en het subjectief welbevinden van ouderen positief kunnen beïnvloeden, zelfs een jaar na deelname aan het bewegingsprogramma. Echter, een geïndividualiseerd en (gedeeltelijk) noodondersteunend bewegingsprogramma leek succesvoller te zijn in het teweegbrengen van fysiek actief gedrag op lange termijn dan een doorverwijzing naar wijdverspreide bewegingsmogelijkheden. Aangezien de wandelconditie slechts een eenmalig contact inhield, lijkt het aanbieden van een gestructureerd programma eengroot potentieel te hebben om op grote schaal geïmplementeerd te worden. Daarnaast wezen de resultaten ook op de belangrijke rol van autonome motivatie in de overgang van een inactieve naar regelmatig actieve levensstijl bij ouderen. Tegelijkertijd zijn een verhoogde graad van fysieke activiteit en voldoende gepercipieerde noodondersteuning bepalende factoren voor het subjectief welbevinden bij ouderen over een periode van een jaar.
 
De derde interventiestudie</> had als doel deeffectiviteit te bestuderen van en te vergelijken tussen drie zes wekendurende en op identiteit gebaseerde bewegingsprogrammas bij personen tussen 55 en 70 jaar die onvoldoende fysiek actief waren om de gezondheidsvoordelen van fysieke activiteit te ervaren (n = 169). De eerste strategie (een op persoonlijke identiteit gebaseerde interventie</>; n = 56) bestond uit een geïndividualiseerde noodondersteunende bewegingscoaching gebaseerd op de Zelf-Determinatietheorie. Een master in de Bewegingswetenschappen benadrukte de persoonlijke identiteit van de deelnemers en dus hun unieke eigenschappen. De deelnemers werden aangemoedigd om fysiek actief te zijn omwille van persoonlijke redenen (bijv., omwille van degezondheidsvoordelen van fysieke activiteit, omwille van het sociaal contact, om stoom af te blazen enz.). De tweede strategie (een op sociale identiteit gebaseerde interventie</>; n = 57) bestond uit een sociaalgeoriënteerd bewegingsprogramma gebaseerd op de Zelf-Categorizatietheorie. Een master in de Bewegingswetenschappen benadrukte de sociale identiteit van de deelnemers en koppelde fysieke activiteit als normatief gedrag aan deze identiteit. Meer specifiek werd fysieke activiteit als een typisch gedrag geponeerd van sociaal geëngageerde personen en onafhankelijke personen. De resultaten van een voorafgaande enquête (n = 1340) toonden aan dat deze twee referentiegroepen als relevant beschouwd worden binnen de oudere populatie. De derde strategie (een op gedeelde identiteit gebaseerde interventie</>; n = 56) bestond uit een bewegingsprogramma gebaseerd op de Zelf-Determinatie- en de Zelf-Categorizatietheorie, waarbij een master in de Bewegingswetenschappen hetfysiek actieve gedrag van de deelnemers bevorderde door in te spelen op zowel hun persoonlijke als hun sociale identiteit.
Elke bewegingsstrategie leidde tot een aanzienlijke toename in het dagelijkse aantal stappen, in het dagelijkse aantal aërobe minuten en in zelfgerapporteerde fysieke activiteit</>, zowel onmiddellijk na het zes weken durende programma (bijv., dagelijkse aantal stappen: persoonlijke identiteitsconditie: + 75%; sociale identiteitsconditie: + 68%; gedeelde identiteitsconditie: + 71%) als een jaar na het programma (bijv., dagelijkse aantal stappen: persoonlijke identiteitsconditie: + 62%; sociale identiteitsconditie: + 56%; gedeelde identiteitsconditie: + 69%). Fysieke activiteit evolueerde niet verschillend tussen de drie bewegingsstrategieën, behalve voor aërobe minuten. Meer specifiek werd onmiddellijk na de bewegingscoaching een grotere toename in aërobe minuten waargenomen in de sociale identiteitsconditie dan in de persoonlijke identiteitsconditie. In overeenstemming met de Zelf-Determinatietheorie werd de relatie tussen gepercipieerde noodondersteuning en fysieke activiteit gemedieerd door geïdentificeerde regulatie (i.e. fysiek actief zijn omwille van betekenisvolle uitkomsten zoals gezondheidsvoordelen). In overeenstemming met de Zelf-Categorizatietheorie werd de relatie tussen gepercipieerde normen en fysieke activiteit gemedieerd door geïntegreerde regulatie (i.e. fysiek actief zijn omdat het past bij je levensstijl en bij wie je bent).
De sociale identiteitsconditie en de gedeelde identiteitsconditie leidden tot een verbetering in de gezondheidsperceptie</> van de deelnemers, zowelonmiddellijk na de bewegingsinterventie als een jaar na de interventie.Geen verandering in gezondheidsperceptie werd aangetoond in de persoonlijke identiteitsconditie. Voorts werd een toename in fysiek welbevinden vastgesteld in de gedeelde identiteitsconditie, eveneens na zes weken en na een jaar, terwijl geen veranderingen in fysiek welzijn waargenomen werden in de persoonlijke identiteitsconditie en de sociale identiteitsconditie. Tot slot leidde de gedeelde identiteitsconditie tot een verbeterd psychologisch welzijn onmiddellijk na het bewegingsprogramma, terwijl de persoonlijke identiteitsconditie en de sociale identiteitsconditie geen veranderingen in psychologisch welbevinden teweegbrachten. De zelfgerapporteerde gezondheid en het fysiek welbevinden waren positief gerelateerd aan het dagelijkse aantal stappen. Daarnaast was de graad van identificatie met een relevante sociale identiteit positief gerelateerd aan elke dimensie van subjectief welbevinden.
We concludeerden</> dat bewegingsprogrammas die inspelen op individuen hun persoonlijke identiteit, hun sociale identiteit of beide identiteiten (even) effectief zijn in het bevorderen van fysiek actief gedrag bij ouderen, zelfs een jaar na deelname aanhet programma. Echter, de sociaal georiënteerde strategie waarbij fysieke activiteit als normatief gedrag voor een groepslidmaatschap naar voren geschoven werd, veronderstelde geen geïndividualiseerde aanpak en bracht bijgevolg relatief weinig kosten met zich mee. Een bewegingsprogrammagebaseerd op de Zelf-Categorizatietheorie lijkt dus bijzonder voordeligom in de maatschappij te implementeren, zeker ten opzichte van een geïndividualiseerde bewegingscoaching gebaseerd op de Zelf-Determinatietheorie. Daarnaast wezen de resultaten op het belang van het activeren van een kwalitatief hoogstaande vorm van motivatie, hetzij geïdentificeerd of geïntegreerd, om fysiek actief gedrag te stellen op korte en op lange termijn. Met betrekking tot gezondheid concludeerden we dat het benadrukken van het lidmaatschap van een relevante en positief gewaardeerde groep het subjectief welbevinden bij ouderen positief kan beïnvloeden. In dit geval kan niet enkel het fysiek actief gedrag maar ook het zich identificeren met een fysiek actieve persoon bijdragen tot een goede gezondheidsperceptie.
 
Globaal</> concludeerden we dat de Zelf-Determinatie- en de Zelf-Categorizatietheorie waardevolle theoretische kaderszijn binnen het domein van de promotie van fysieke activiteit. Meer specifiek werd aangetoond dat zowel verschillende geïndividualiseerde en noodondersteunende strategieën als een sociaal georiënteerde procedure waarin fysieke activiteit als normatief gedrag wordt geponeerd tot aanzienlijke en even grote toenames in fysieke activiteit kunnen leiden, zelfs een jaar na deelname aan het bewegingsprogramma. In dit opzicht was het aantal deelnemers dat de gezondheidsaanbevelingen van fysieke activiteit behaalde na deelname aan een van de bewegingsinterventies aanzienlijk groter dan voor deelname aan de interventie, zelfs tot 50%. Naast het bevorderen van gedragsverandering had elk van bovenstaande strategieën een positieve impact op verschillende dimensies van subjectief welbevinden. Echter, zowel de noodondersteunende strategie met een eenmalig contact als de sociaal georiënteerde strategie zijn minder tijdrovend dan een gepersonaliseerde bewegingscoaching met meerdere contactmomenten. Bijgevolg lijken die twee eerste strategieën bijzonder voordelig om op grote schaal te implementeren en zo de fysieke activiteit en gezondheid op populatieniveau te bevorderen. Tot slot, zowel geïndividualiseerde als sociaal georiënteerde bewegingsprogrammas zouden kwalitatief hoogstaande vormen van motivatie moeten activeren, hetzij geïdentificeerd, geïntegreerd of intrinsiek, om individuen op een succesvolle wijze aan te moedigen om fysiek actief te zijn op korte en op lange termijn. Strategieën ter promotie van fysieke activiteit zouden dus de nadruk moeten leggen op de betekenisvolle uitkomst van fysieke activiteit, op het passen van fysiek actief gedrag bij de levensstijl of op het plezier dat ermee gepaard gaat.
 
Datum:1 okt 2009 →  12 dec 2013
Trefwoorden:Self-determination theory, Self-categorisation theory, Sedentary, Older adults, Physical activity, Intervention, Relatedness/belongingness
Disciplines:Maatschappelijke gezondheidszorg, Gezondheidswetenschappen, Publieke medische diensten, Sociale psychologie
Project type:PhD project