< Terug naar vorige pagina

Project

Wetenschappelijke Integriteit in Biomedisch Onderzoek: een Europees Perspectief

Wetenschappelijk wangedrag binnen het biomedisch onderzoek beroert de gemoederen, zowel binnen de wetenschappelijke wereld als in de media. Dit wangedrag is schadelijk. Het kan leiden tot verkeerde medicatie, foute procedures, onjuiste beslissingen en kan onderzoekssubjecten blootstellen aan onnodige risico’s. Het ondermijnt het vertrouwen dat de samenleving heeft in biomedisch onderzoek, alsook het vertrouwen dat biomedische onderzoekers in elkaars werk hebben. Wetenschappelijk onderzoek is steeds gebaseerd op de bevindingen van voorgaand onderzoek. Als we hier niet meer op kunnen vertrouwen, komt de vooruitgang en zelfs het bestaan van het biomedisch onderzoek in gevaar.

 

Dit doctoraatsonderzoek focust op drie onderzoeksobjectieven:

* Wat is de huidige situatie betreffende de richtljnen over wetenschappelijke integriteit van de landen die behoren tot de Europese Unie (EU) en Europese Vrijhandelsassociatie (EFTA)?

* Wat is de empirische situatie betreffende wetenschappelijke integriteit en wangedrag binnen het biomedisch onderzoek in België, zowel binnen universiteiten als binnen industrie?

* Wat zijn de concluderende ethische implicaties voor de uitwerking van een wetenschappelijk integriteitsbeleid?

 

We opteerden voor een empirisch ethische benadering. Deze benadering  laat ons toe om ten eerste empirische data te verzamelen bij de respondenten actief in de dagelijkse contexten van het wetenschappelijk biomedisch onderzoek. Daarnaast verwerven we tijdens het analyseproces inzicht in het perspectief van de biomedische onderzoekers en onderzoeksmanagers zelf. We onderzoeken de dilemma’s waarmee ze in de praktijk geconfronteerd worden alsook in hun ethische beoordeling van handelingen die in het algemeen als wetenschappelijk wangedrag worden beschouwd. Ethische aspecten worden geïdentificeerd en geëxpliciteerd met aandacht voor de invloed van verschillende preditoren.

 

Op grond van de verkregen inzichten formuleren we beleidsaanbevelingen ter bevordering van wetenschappelijke integriteit. Uiteindelijk beogen we om tot een gedragen beleid te komen door een continue en cyclische interactie tussen wetenschappelijke integriteitsrichtlijnen en de data van de dagelijkse praktijk. Biomedische onderzoekers en onderzoeksmanagers kunnen enkel een beleid erkennen als ze hun perspectieven en uitdagingen erin herkennen. De perspectieven van de doelgroep moeten we dan ook meenemen in de herevaluatie van de richtlijnen, binnen het kader van de fundamentele waarden van wetenschappelijke integriteit. Enkel dan kunnen we met biomedische onderzoekers en onderzoeksmanagers spreken, in plaats van naast elkaar te spreken.

 

Het doctoraatsonderzoek bestaat uit drie fasen. In de eerste fase verzamelen en analyseren we de officiële richtlijnen omtrent wetenschappelijke integriteit en verkrijgen hiermee een overzicht van de situatie in de Europese economische regio. In de tweede fase onderzoeken we aan de hand van zowel een kwalitatieve als een kwantitatieve studie de ethische evaluatie, intuïties, gedragingen en reflecties van de biomedische onderzoekers en onderzoeksmanagers zelf. We gaan ook na of er betekenisvolle relaties zijn tussen deze elementen en zaken als werkcontext (industrie vs. universiteiten), wetenschappelijke integriteitstraining, supervisie, diploma, leeftijd, en geslacht. Tot slot brengen we de onderzoeksbevindingen van de eerste en de tweede fase samen in een reflectie over de ethische implicaties bij het uitwerken van een breder gedragen wetenschappelijk integriteitsbeleid.

 

Ons onderzoek heeft verschillende data opgeleverd. Uit onze literatuurstudie blijkt dat er verdeeldheid is binnen de officiële Europese richtlijnen over diverse aspecten omtrent wetenschappelijke integriteit en wangedrag, zoals de definities van wetenschappelijk wangedrag, alsook welke factoren wetenschappelijk wangedrag kunnen stimuleren. Er waren ook duidelijke verschillen in aanpak omtrent wetenschappelijk wangedrag binnen Europa. In het noorden van Europa is het gebruikelijk dat er een nationaal orgaan is dat omgaat met klachten omtrent wetenschappelijk wangedrag. Naarmate men meer naar het zuiden gaat, komen dergelijke nationale organen steeds minder voor. Het was tevens vaak moeilijk om toegang te krijgen tot de richtlijnen, wat de impact van deze richtlijnen in vraag stelt.

 

Onze empirische studies tonen onder meer aan dat er duidelijke verschillen bestaan omtrent wetenschappelijke integriteit en wangedrag tussen de universiteiten en de industrie. Wetenschappelijk wangedrag blijkt echter zowel binnen de universiteiten als binnen de industrie substantieel voor te komen. Daarenboven blijkt dat biomedische onderzoekers en onderzoeksmanagers verschillende acties die de officiële richtlijnen als wetenschappelijk wangedrag beschouwen, ethisch anders evalueren. Toch geeft de meerderheid van de respondenten aan dat ze een richtlijn nuttig zouden vinden. Dit geeft aan dat er een bereidheid  is om tot een gedragen richtlijn te komen. Wetenschappelijke integriteitstraining blijkt duidelijke relaties te vertonen met het rapporteren, alsook het ethisch evalueren, van wetenschappelijk wangedrag. Op basis van de data werden aanbevelingen geformuleerd om tot een gedragen wetenschappelijk integriteitbeleid te komen.

Datum:1 sep 2011 →  23 jan 2018
Trefwoorden:Industry, Research integrity, Research misconduct, Universities, Research integrity guidance
Disciplines:Evolutiebiologie, Algemene biologie, Sociaal-medische wetenschappen
Project type:PhD project