Publicatie
Biologische waarderingskaart
Boek - Rapport
Dit kaartblad vertoont een grote landschapsecologische variatie, met de stad Antwerpen op het kruispunt van verschillende geografische entiteiten. Vanuit het oogpunt van de ecodistricten worden kaartbladen 15 grotendeels ingenomen door het Westelijk zandig Booms cuestadistrict en het Zandlemig Booms cuestadistrict (tezamen het Land van Waas en het Land van Boom). In het westen en zuidwesten zijn zij begrensd door de oostelijke uitlopers van het Noord-Vlaams dekzandruggendistrict en het Pleistoceen riviervalleiendistrict, in het noordoosten door de Centrale Kempen en in het noordwesten door het Getijdenschelde- en poldersdistrict. Het geheel is doorsneden door grote rivieren met hun alluviale vlakten, nl. de Schelde, de Rupel, de Durme en de Beneden Nete.
De alluvia van de grote rivieren vormen, in de vaak sterk verstedelijkte, geïndustrialiseerde en/of intensieve land- en tuinbouwomgeving, als het ware groene linten. Het actuele landschap heeft er een meer gesloten karakter door de talrijke bossen en de vele bomenrijen en houtkanten. Verder zijn moerassige zones, open water (wielen, kreken en vroegere riviermeanders), vochtige graslanden, dijken, schorren en slikken veel voorkomende biologisch interessante elementen. Bebouwing ontbreekt praktisch volledig.
De Scheldepolders van het westelijk deel van de linker Scheldeoever vormen een open, vlak polderlandschap met dijken, akkers en weilanden en met enkele kleinere dorpskernen op het aanwezige donkengebied. Het landschap is ontstaan door een eeuwenlange strijd tegen het steeds aanwezige overstromingsprobleem. Het Saleghemkrekencomplex, het nabijgelegen Panneweel en een aantal dijken vormen hier biologisch belangrijke zones. De rest van de linkeroever- en van de rechteroeverpolders zijn grotendeels onder een dik zand- en slibpakket en t.g.v. haveninfrastructuurwerken verdwenen. Daar waar de natuur een aantal decennia haar gang heeft kunnen gaan of waar relicten van poldergrond (ondiep) voorkomen zijn biologisch interessante gebieden ontstaan: o.a. het natuurgebiedencomplex van Antwerpen-Linkeroever, De Melselepolder en de Oude Landen (gedeeltelijk polderrestant) met hun omgeving te Ekeren.
Het Land van Waas en het Land van Boom zijn gekenmerkt door de paracuesta van de Boomse klei, die meer noordelijk bedekt is door miocene en pliocene zanden. Het nagenoeg dagzomen van de klei van Boom op het cuestafront heeft de vestiging van talrijke kleiwinningen tot gevolg gehad, die aan de basis liggen van het typische geïndustrialiseerde kleigroevenlandschap: voormalige kleigroeven, industrie, storten, recente, meestal spontaan geëvolueerde groene ruimten en een dichte bewoning. Enkele voormalige kleigroeven zijn uitgegroeid tot gevarieerde en biologisch zeer waardevolle landschappen. De bodems bestaan uit zandleem, licht zandleem, lemige zanden en fijne zanden (in de periferie en in de stuifzandrug van Sint-Niklaas). Ondanks de grote landschapsecologische gelijkenis tussen beide gebieden verschilt het landschap sterk door de grotere urbanisatie- en industrialisatiegraad van het Land van Boom.
Het Land van Waas heeft een grotendeels agrarisch karakter, met percelen omzoomd door populierenrijen waardoor een transparante doorzichtigheidontstaat. Andere typische kenmerken voor het Waasland zijn de bolle akkers, een dichte bewoning met grote langgerekte dorpen, de beboste stuifzandrug van Sint-Niklaas en voor bepaalde delen van het Waasland boomgaarden, tuinbouw en akkerbouw. De biologisch meest interessante gebieden zijn hier beperkt tot o.a. de vallei van de Barbierbeek, enkele forten, kleiputten, heiderelicten en bossen op de stuifzandrug en enkele vochtige loofbosjes op de zuidelijke cuestarand.
Het Land van Boom heeft in grote delen een meer urbaan karakter: de stedelijke agglomeratie Antwerpen, uitgestrekte villawijken, uitgestrekte dorpen, sociale woonwijken en geïndustrialiseerde zones. Stedelijk groen, kasteeldomeinen, voormalige forten, voormalige kleigroeven, landbouwrelicten en enkele uitgebreidere landbouwzones hebben hier, door de schaarste aan open ruimte een grote maatschappelijke betekenis. Het zuidwestelijk deel heeft een meer agrarisch karakter met de nadruk op tuinbouw en serreteelt. Biologisch interessante gebieden zijn de verspreide loofbossen, enkele (voormalige) kasteeldomeinen en forten, valleigedeelten en enkele voormalige kleigroeven.
De uitlopers van Zandig Binnen-Vlaanderen zijn gekenmerkt door bebouwing en bos in het noordwesten of door agrarisch gebied. Het bosgebied van de Stropers vormt in het noordwesten een biologisch interessante zone.