< Terug naar vorige pagina

Publicatie

De zittenblijver als verschoppeling? Een multilevelstudie naar de implicaties van zittenblijven voor de kwantiteit en kwaliteit van vriendschapsrelaties

Boekbijdrage - Boekabstract Conferentiebijdrage

Zittenblijven wordt vaak toegepast om schoolse achterstand weg te werken. Heel wat onderwijsonderzoek, echter, stelt vast dat de praktijk weinig positieve cognitieve gevolgen heeft. Daarnaast zou het ook non-cognitieve bijwerkingen hebben, zoals het verlagen van het zelfbeeld en het verhogen van internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Inherent aan zittenblijven is bovendien dat leerlingen uit hun vertrouwde klasgroep gehaald worden en geconfronteerd worden met nieuwe klasgenoten. Dit impliceert dat deze leerlingen nieuwe vrienden moeten maken. Vertrekkende vanuit de labeltheorie stellen onderzoekers dat zittenblijvers, wegens het stigmatiserend karakter van het label “zittenblijver”, het echter moeilijk hebben om aansluiting te vinden bij hun nieuwe klasgenoten. Deze onderzoekers gaan ervan uit dat zittenblijvers een grote kans hebben op sociale isolatie. Er is echter weinig onderzoek verricht om deze beweringen empirisch te toetsen. In deze studie onderzoeken we de associatie tussen zittenblijven enerzijds, en het aantal vrienden en de kwaliteit van de vriendschapsrelaties anderzijds. Bovendien onderzoeken we of er een compositie-effect kan gevonden worden van het percentage zittenblijvers op school, en onderzoeken we of de relatie tussen zittenblijven en de sociale uitkomsten verschilt naargelang het percentage zittenblijvers op school. Om deze onderzoeksvragen te beantwoorden, voerden we multilevelanalyses uit op de data van het Vlaams Leerlingen Onderzoek (2004-2005), bestaande uit 11759 leerlingen in 83 secundaire scholen. We voerden stapsgewijze multilevelanalyses uit. In het eerste model testten we de impact van zittenblijven in het lager onderwijs en in het secundair onderwijs op vriendschapskwantiteit- en kwaliteit. Bovendien gingen we ook de impact van het schoolkenmerk percentage zittenblijvers na, en voerden we een cross-level interactieterm in tussen het percentage zittenblijvers en zittenblijven in het secundair onderwijs. In de volgende modellen controleerden we bijkomend voor geslacht, SES, etniciteit, leeftijd, onderwijstype, en studieresultaten. Onze resultaten toonden aan dat we effecten van zittenblijven in het lager en secundair onderwijs moeten onderscheiden. Zittenblijven in het lager onderwijs was niet gerelateerd aan de vriendschapskwantiteit en -kwaliteit in het secundair onderwijs. Dit stemt overeen met andere studies die stellen dat het stigma geassocieerd met zittenblijven vervaagt over de jaren. Leerlingen die bleven zitten in het secundair onderwijs hadden niet zozeer een lagere vriendschapskwaliteit, maar hadden wel minder vrienden dan andere leerlingen. Bovendien vonden we een compositie-effect: alle leerlingen –dus ook zij die nooit bleven zitten– hadden een lagere vriendschapskwaliteit en –kwantiteit in scholen met een hoger percentage zittenblijvers. We vonden bovendien een moderatie-effect van het percentage zittenblijvers. Meer specifiek bleek dat zittenblijvers enkel minder vrienden hadden in scholen met een lager aantal zittenblijvers. Hoe hoger het percentage zittenblijvers, hoe minder verschil er was tussen de zittenblijvers en de andere leerlingen. We verklaren deze resultaten via de macrostructurele theorie van Blau. Zo verwachten we dat zittenblijvers liever vriendschapsrelaties aangaan met andere zittenblijvers, en dit is gemakkelijker wanneer er meer zittenblijvers op school zijn. Aangezien zittenblijven de sociale relaties van leerlingen kan verstoren, en bovendien weinig positieve cognitieve gevolgen heeft, raden we aan deze praktijk niet meer toe te passen, zeker niet in het secundair onderwijs.
Boek: Dag van de sociologie, Abstracts
Aantal pagina's: 1
Jaar van publicatie:2014