< Terug naar vorige pagina

Publicatie

Proefproject rond bejaging en bestrijding van houtduiven in West-Vlaanderen

Boek - Rapport

Om tegemoet te komen aan de vraag naar een meer gericht houtduivenbeheer in het kader van schadebeperking in de West-Vlaamse landbouw zette INBO, in samenwerking met de Provincie West-Vlaanderen, de West-Vlaamse WBE’s, het Agentschap Natuur en Bos en Boerenbond in 2011 een proefproject op. Hierin werd nagegaan wat de effecten waren van een verlenging van de houtduifjacht tot eind maart en van een versoepeling van de voorwaarden gekoppeld aan bijzondere bejaging. Het onderzoek spitste zich zowel toe op populatiedynamische, jachttechnische als op sociologische aspecten. Dit laatste om naast de impact op de populatie houtduiven zelf, ook te peilen naar de tevredenheid van de maatregelen bij zowel jagers als landbouwers.
Het project werd uitgevoerd in drie West-Vlaamse WBE’s. Twee bijkomende WBE’s dienden als referentie voor het populatiedynamisch en jachttechnish luik. Om de impact van de jacht en de bijzondere bejaging te evalueren, werden een aantal populatiedynamische parameters opgevolgd via tellingen, kadaveronderzoek en via de analyse van jachtgegevens. Voor het sociologisch luik werden bij het begin en op het einde van het project diepte-interviews afgenomen van jagers en landbouwers uit het testgebied. Op die manier werd de evolutie in de tevredenheid geëvalueerd.
Tellingen gaven aan dat het aantal houtduiven in de broedpopulatie niet verder is toegenomen in de regio. Wel bleken er sterke jaarlijkse schommelingen op te treden.
De jachtgegevens toonden een duidelijk verhoogd zomerafschot in de test-WBE’s als gevolg van een combinatie van een verhoging van het aantal gepresteerde uren en de mogelijkheid om efficiënter te jagen met gebruik van lokkers. Onderzoek op de geschoten houtduiven gaf aan dat de reproductie bij houtduiven in de regel eind maart – begin april begint en er in geen geval in maart al jongen op het nest aanwezig waren.
Uit de DNA- en isotopenanalyses bleek dat in maart nog overwinterende duiven aanwezig waren, waarbij de schatting van het aandeel daarvan, afhankelijk van de weersomstandigheden, schommelde tussen 20 en 40%.
In het algemeen kan worden gesteld dat een andere manier van (bijzondere) bejaging zeker tot een hoger zomerafschot (maart tot september) kan leiden. Hierdoor richt het beheer zich meer op de lokale populatie en draagt het zo beter bij aan het schadebeheer. Niet alleen neemt de (bijzondere) bejaging in het proefgebied toe, ook het afschot in maart is aanzienlijk en de winter/zomer afschotratio verschuift ten gunste van het zomerafschot.
Voornamelijk bij de jagers bestaat de indruk dat er door de versoepeling van de randvoorwaarden en administratieve regels sneller en doeltreffender kan gereageerd worden op de vraag tot ingrijpen van de landbouwers.
Het project maakt ook duidelijk dat er zeker naar de landbouwers op het terrein toe verder dient gezocht te worden naar kanalen om informatie te laten doorstromen over de mogelijkheden om op een doeltreffende manier aan schadepreventie en schadebeheer te kunnen doen in samenwerking met de jagers en wildbeheereenheden. De noodzaak aan een doelgerichte en onderbouwde communicatie naar de verschillende betrokken doelgroepen als een deelaspect van een degelijk faunabeheer wordt hierdoor geïllustreerd.
Algemeen kan men stellen dat de jagers en landbouwers tevreden zijn over het project. Bij jagers gaat de opinie voor de voorgestelde maatregelen van gemengd tot zeer positief. Jagers en landbouwers veronderstellen wel dat de geëvalueerde aanpassingen aan de bijzondere bejaging in de toekomst ook verder mogelijk zullen worden.
Series: Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
Aantal pagina's: 76
Jaar van publicatie:2015