Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "Een verhaal van twee processen. De dynamische interactie tussen emoties en cognitieve verwerking bij het leren van teksten." "David Gijbels" "Media, ICT en interpersoonlijke relaties in Organisaties en Samenleving (MIOS), EduBROn" "In dit project willen we onderzoeken of en hoe door het integreren van 'narratieven' in didactische teksten de verwerking van informatie kan worden geoptimaliseerd via het dynamische samenspel tussen emotionele en cognitieve processen en daardoor kan leiden tot de gewenste leerresultaten. De eerste doelstelling van dit project is het ontwikkelen van valide en betrouwbare dynamische metingen van emotionele processen tijdens het lezen van teksten, vertrekkend van een multi-methode benadering (combinatie van zelfrapportage en luidop denken met eye-tracking en psychofysiologische maten). Voortbouwend op de bevindingen van de eerste onderzoeksfase, is de tweede doelstelling van het project het bestuderen van de dynamische wisselwerking tussen cognitieve en emotionele processen tijdens de verwerking van teksten waarbij (in verschillende formaten) gebruik gemaakt wordt van narratieve elementen. De derde doelstelling is om te onderzoeken hoe de dynamische wisselwerking tussen cognitieve en emotionele processen bij het lezen van teksten een impact heeft op de leeruitkomsten." "Valideringsstudie van de Vragenlijst Besluitvorming Leerkrachten." "Kristin Vanlommel" EduBROn "AchtergrondDe kwaliteit van het leerkrachtenoordeel beïnvloedt de mate waarin onderwijs gelijke en excellente onderwijskansen kan bieden aan alle leerlingen. Een belangrijke voorwaarde is dat leerkrachten leerlingen eerlijk beoordelen, vrij van vooroordelen of beslissingsfouten. In een maatschappij met een groeiende diversiteit worden leerkrachten geconfronteerd met een superdiverse leerlingenpopulatie met uiteenlopende culturen, thuissituaties of talenten. Indien leerkrachten te sterk op hun intuïtief oordeel vertrouwen dat vaak gebed is in een traditioneel referentiekader, bestaat het gevaar dat leerlingen niet terecht komen in het onderwijstraject dat aansluit bij hun competenties.Hoewel leerkrachten vaak grote autonomie hebben bij het nemen van beslissingen die een invloed uitoefenen op het onderwijstraject van leerlingen, is er weinig theorie die inzicht geeft in hoe leerkrachten hun leerlingen beoordelen. Op basis van een longitudinaal kwalitatief doctoraatsonderzoek ontwikkelden we een theoretisch model dat erg geschikt bleek om de besluitvorming van leerkrachten te onderzoeken, rekening houdend met het samenspel tussen rationele en intuïtieve processen, en dat mogelijke beslissingsfouten in kaart brengt.Rationele processen zijn doelgericht en systematisch, waarbij een probleem wordt gediagnosticeerd en data wordt verzameld, geanalyseerd en geïnterpreteerd aan de hand van vooraf bepaalde, objectieve criteria. Intuïtieve processen bestudeerden we als spontane herkenning van signalen gebaseerd op ervaringen uit het verleden, zonder een doelgerichte en systematische analyse van data.Onze resultaten toonden aan dat intuïtieve processen een grote invloed uitoefenen op de eindbeslissing. We vonden ook aanwijzingen dat stereotypering en selffulfilling prophecies ervoor zorgen dat leerlingen naar een lagere studierichting georiënteerd worden.DoelGezien de grote impact van het leerkrachtenoordeel op het onderwijstraject van leerlingen en de vaststelling dat heel wat beslissingen overwegend intuïtief genomen worden en mogelijk onderhevig zijn aan beslissingsfouten die de onderwijskansen van leerlingen in gevaar brengen, is het belangrijk om dit theoretisch model grootschalig te valideren. Door het ontwikkelen en valideren van een vragenlijst op basis van deze inzichten kan de kwaliteit van het leerkrachtenoordeel op grote schaal worden onderzocht, met als doel de kwaliteit van overgangsbeslissingen in het leerplichtonderwijs te verhogen. In de internationale onderzoeksgemeenschap is er bovendien grote vraag naar een vragenlijst die de rationale en intuïtieve processen van het leerkrachtenoordeel in kaart brengt. Belang BOF KPDit startbudget geeft mij de kans om de resultaten van mijn doctoraatsonderzoek te valideren, internationale samenwerkingsverbanden aan te gaan en toekomstige onderzoekslijnen uit te werken. De gevalideerde vragenlijst is bovendien belangrijk voor een grootschalig onderzoeksproject waarvoor een FWO-aanvraag wordt gedaan." "Het (be)sturen van leren in een tijd van globalisering." "Noel Clycq" EduBROn "In dit onderzoek ligt de focus op de impact van globalisering en diversifiëring op verschillende onderwijsprocessen. Dit overkoepelende thema wordt opgedeeld in verschillende meer concrete onderzoeken die bijvoorbeeld het macro- en mesoniveau van onderwijsbeleid bestuderen, alsook de collectieve agency van 'groepen', en het micro-niveau van leerkracht-leerling relaties en de rol van ouders. Dit onderzoek gebruikt voornamelijk een mixed-method benadering met bijzondere aandacht voor methodes die toelaten om de ervaringen en betekenissen van individuen en groepen ruimte te geven." "Een etnografisch onderzoek naar dagdagelijkse praktijken van etnische discriminatie in secundaire scholen in Vlaanderen." "Centrum voor Migratie en Interculturele Studies (CeMIS), EduBROn" "Etnische discriminatie binnen de onderwijssector is reeds onderzocht vanuit verschillende sociale disciplines. Echter veel onderzoek slaagt er niet in om systematisch de verschillende niveaus en types van etnische discriminatie binnen een school context te bestuderen en te categoriseren. Dit exploratief onderzoek wil inzicht verwerven in de verschillende types van interpersoonlijke en institutionele etnische discriminatie, met een nadruk op de percepties van het fenomeen door verschillende school actoren (i.e., leerlingen en schoolpersoneel). Vervolgens wil het onderzoek de verschillende copingmechanismen en de hieraan verbonden gevolgen ervaren door school actoren in relatie met interpersoonlijke en institutionele etnische discriminatie exploreren. Het onderzoek zal worden uitgevoerd binnen zes klassen in drie Vlaamse secundaire scholen. De scholen bevinden zich allemaal binnen eenzelfde stad, maar hebben elk een verschillende etnische en sociaal-economische samenstelling. Verschillende kwalitatieve dataverzamelingstechnieken zullen worden gehanteerd en bijgevolg in triangulatie geanalyseerd: etnografische observaties, documentenanalyse, dagboeken door leerlingen, en interviews met leerlingen, leerkrachten en leidinggevend personeel. Het vooropgesteld onderzoek zal waardevolle inzichten opleveren over de relatie tussen verschillende niveaus en types van etnische discriminatie, en de daarmee verbonden copingmechanismes en gevolgen ervaren door school actoren. De bevindingen kunnen het schoolpersoneel (in opleiding) ondersteunen in de creatie van een verhoogd bewustzijn over etnische discriminatie, en in hun antwoorden op ervaringen van etnische discriminatie binnen een school context." "Ministerieel besluit houdende toekenning van de subsidie voor de periode 1/9/2018 tot 31/8/19 aan de Universiteit Hasselt voor de organisatie van Olyfran." "Martine VERJANS" "Centrum voor Toegepaste Linguïstiek" "De subsidie aan de Universiteit Hasselt wordt toegekend voor de organisatie van de Vlaamse Olympiade van het Frans: Olyfran 2018-2019, meer bepaald Olyfran-max , Olyfran-Junior en Olyfran-Cadet. De organisatie van Olyfran gebeurt conform het werkplan 2018-2019 dat door het departement EWI werd goedgekeurd." "D-PAC: van wetenschappelijk project naar spin-off." "Sven De Maeyer" EduBROn "Dit project bereidt D-PAC voor om een succesvolle spin-off te kunnen worden. In de afgelopen vier jaar was D-PAC een IWT-SBO gefinancierd onderzoeksproject met twee doelstellingen. Een eerste doel was onderzoek naar het comparatief beoordelen van competenties. Daarnaast werd beoogd om een prototype tool te ontwikkelen die deze methode van beoordelen ondersteunt (D-PAC tool). Het project wees uit dat de methode van comparatief beoordelen wetenschappelijk gefundeerd is en veel mogelijkheden biedt om in de praktijk in te zetten. Voor het groeiende aantal gebruikers biedt D-PAC een grote meerwaarde, omdat de comparatieve methode kwalitatief goede beoordelingen stimuleert en toepassingsmogelijkheden kent om het leren te bevorderen. Vanuit deze vaststellingen beogen enkele onderzoekers een spin-off op te starten die de inzichten en tools uit het IWT-SBO project commercialiseert. Voor een succesvolle spin-off is het van belang dat de prototype tool wordt omgezet naar een marktklare tool. Daarnaast vergt een spin-off inspanningen met betrekking tot het uitwerken van een strategisch businessplan. Het is in deze noodzakelijk verbredingen van de huidige (Vlaamse en Nederlandse) onderwijsmarkt, bijvoorbeeld de internationale markt en nieuwe toepassingen van de tool, te onderzoeken. Daartoe werden vier werkpakketten geïdentificeerd. Het eerste werkpakket omvat het bouwen van een toegankelijke algoritmeserver voor de ontwikkelde algoritmes voor comparatief beoordelen, zodat digitale platformen (bijvoorbeeld Blackboard) deze algoritmeserver gemakkelijk kunnen aanspreken. Een tweede werkpakket omvat de ontwikkeling van een Content Management Systeem (CMS) voor de onderwijssector om het huidige D-PAC gebruik te borgen en te commercialiseren. Het derde werkpakket omvat een verdere uitwerking van het businessmodel, door de strategieën voor het Vlaamse onderwijscliënteel ook te vertalen zijn naar het internationale onderwijsveld. Het vierde werkpakket omvat een verkenning van andere mogelijke toepassingen van comparatief beoordelen, zoals selectie, prioritesering en training." "Knappe K(n)oppen." "Ivan Janssens" "Planten- en Ecosystemen (PLECO) - Ecologie in tijden van verandering" "Het uitlopen van de knoppen van onze inheemse bomen in de lente is een jaarlijks weerkerend natuurlijk hoogtepunt. De warme wintertruien mogen opnieuw in de kast, de zomeroutfits komen boven. Maar is het u ook al opgevallen dat de start van het verschijnen van de bladeren verschilt van jaar tot jaar? En hebt u zich ooit al afgevraagd hoe dit komt? Feit is dat zelfs wetenschappers er nog niet helemaal uit zijn waarom bomen het ene jaar vroeger knoppen dan het andere. We kennen wel verschillende sturende factoren, zoals daglengte, temperatuur, beschikbaarheid van voedingsstoffen... Hoe de sturing juist verloopt, blijft een open vraagstuk.Daarom gaan wetenschappers en burgers hier samen aan de slag. We hebben studiegegevens nodig van (heel) veel bomen om te weten of onze bomen anders in de knop gaan dan vroeger. Op al die bomen moet elke ochtend en elke avond een klein experimentje worden uitgevoerd en steeds op hetzelfde tijdstip. Probleem: er zijn gewoon te weinig wetenschappers om dat uit te voeren.Daarom bestuderen honderden burgers in Vlaanderen evenveel bomen, en kijken in detail naar het effect van daglengte, wintertemperatuur en lentetemperatuur op het verschijnen van de bladeren. Ze doen dit in nauwe samenwerking met de Universiteit Antwerpen en ReaGent. Burgers en wetenschappers slaan de handen in elkaar en zetten samen een cruciale wetenschappelijke stap voorwaarts: zijn onze bomen gewapend voor een warmere wereld?" "De ontwikkeling van een administratief socio-demografisch panel om werk-gezin-dynamieken te bestuderen." "Jonas Wood" "Centrum voor Demografie, Familie en Gezondheid" "Het uitbouwen van een professionele carrière en het stichten van een gezin zijn twee vaak voorkomende levensdoelen. Bijgevolg wekt de relatie tussen werk en gezin steeds veel aandacht van sociale wetenschappers. Deze interesse wordt verder versterkt door de opkomst van het tweeverdienersmodel en steeds uitgebreider gezinsbeleid ter ondersteuning van de combinatie werk-gezin. Bestaand onderzoek toont aan dat wederzijdse negatieve effecten tussen tewerkstelling en gezinsvorming vooral in Noordwest Europese landen met een uitgebreid werk-gezinsbeleid afzwakken. Dit lijkt er op te wijzen dat beleidsmaatregelen ter combinatie van werk en gezin zoals formele kinderopvang, ouderschapsverlof of dienstencheques, hun doel niet missen.Hoewel, naast dit algemene verhaal van een toegenomen combineerbaarheid van werk en gezin, is relatief weinig geweten over deze combineerbaarheid voor verschillende subgroepen binnen onze samenleving. Dit is opmerkelijk aangezien verschillende dynamieken naargelang gender, opleidings- of originegroep ons begrip van de organisatie van werk en gezin kunnen versterken. Daarnaast kunnen beleidsmakers niet tevreden zijn met de huidige algemene bevindingen omtrent de combinatie werk-gezin en het gebruik van gezinsbeleid aangezien sociale inclusie centraal staat in sociaal beleid.Literatuuroverzichten wijzen aan dat deze leemte in onze kennis vaak te wijten is aan beperkingen in de beschikbare data. Ten eerste, vaak gebruikte cross-sectionele data laat niet toe om individuen longitudinaal op te volgen en te bestuderen hoe werk en gezin elkaar over de tijd beïnvloeden. Ten tweede, een gebrek aan data voor koppels verhindert de studie van beslissingen op koppel-niveau en inzicht in genderdynamieken. Ten derde, surveys bevatten nauwelijks informatie over het gebruik van gezinsbeleid, wat noodzakelijk is voor effectmetingen. Ten vierde, beperkte steekproeven verhinderen begrip van verschillende werk-gezin dynamieken naar subgroepen zoals opleidings-, of originegroepen. Ten slotte, hoewel cross-nationaal onderzoek nodig is om ook de impact van de sociale en institutionele context te vatten, zijn beschikbare vergelijkingen door de opgesomde beperkingen zeer beschrijvend en leiden ze nauwelijks tot beleidsaanbevelingen. Bijgevolg doelt dit project op de ontwikkeling van een socio-demografisch panel op basis van de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid en het Bevolkingsregister. Het voorgestelde panel maakt een (i) longitudinale (ii) koppel-analyse van (iii) het gebruik en de effecten van werk-gezinsbeleid (formele kinderopvang, ouderschapsverlof, dienstencheques) voor (iv) specifieke subgroepen in de bevolking mogelijk. Door middel van een nauwe samenwerking met onze partners in andere Noordwestelijke Europese landen met gedetailleerde administratieve data, kunnen we (v) de analyses vergelijken tussen verschillende landen in deze regio." "Multiperspectiviteit in het museum. Het antwoord van lokale musea op de superdiverse context." "Wil Meeus" "Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen, Didactica" "De laatste decennia is de culturele en etnische diversiteit in de meeste westerse landen sterk toegenomen. Die toenemende diversiteit heeft belangrijke consequenties voor musea, vooral in de stedelijke context. Musea hebben de opdracht de stedelijke superdiversiteit een plaats te geven in het museum, zowel wat betreft de samenstelling van de collecties als wat betreft het aantrekken van diverse bezoekers. Doel van het project is na te gaan hoe multiperspectiviteit in een beleidsstrategie voor educatieve vorming geëxpliciteerd en concreet geïmplementeerd kan worden in de collectiepresentatie en de publiekswerking van musea op zodanige wijze dat de effecten ervan gemeten kunnen worden. Daartoe worden volgens de principes van design-based research drie ontwerpteams samengesteld met medewerkers van drie belangrijke Antwerpse musea, met name het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (KMSKA), het Museum aan de Stroom (MAS) en het Red Star Line Museum enerzijds en onderzoekers van de UAHA anderzijds, met name de specifieke lerarenopleiding beeldende kunsten van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen van de AP Hogeschool en de lerarenopleidingen geschiedenis en gedrags- en cultuurwetenschappen van de Universiteit Antwerpen. Elk team staat in voor de analyse van de museumcollectie vanuit multiperspectiviteit en de ontwikkeling van een beleidsstrategie voor multiperspectiviteit. Daarbij wordt gebruik gemaakt van twee bestaande tools: een matrix voor multiperspectiviteit in erfgoedonderwijs en een analyse-instrument voor leeruitkomsten van erfgoedonderwijs." "Het effect van multimediale hyperlinks in fictie op leesmotivatie en immersie bij adolescenten: Een empirisch onderzoek." "Mathea Simons" "Antwerp Centre for Digital humanities and literary Criticism (ACDC), Instituut voor de studie van de letterkunde in de Nederlanden (ISLN), Didactica" "Zowel op wetenschappelijk als op maatschappelijk vlak heerst er bezorgdheid over het lezen bij jongeren, vooral wat literaire teksten betreft. Door de overvloed van korte, digitale teksten zouden zij minder literaire teksten lezen, dit minder graag en ook minder goed doen. Vooral bij jonge adolescenten is een terugval in lezen vastgesteld. Leesbevorderaars wijzen echter op de nieuwe mogelijkheden van digitale literaire teksten, zoals hypermediafictie. Hypermediafictie biedt de mogelijkheid om literaire teksten op tablet te lezen, voorzien van hyperlinks naar ondersteunende of verdiepende informatie. Hypermediafictie zou een bepaald lezerspubliek, vooral jongeren die niet graag lezen, kunnen aanspreken. Gezien het recente karakter, is onderzoek naar hypermediafictie schaars en is het onduidelijk of hypermediafictie leesmotivatie en immersie kan bevorderen. Dit project beoogt hierop een antwoord te formuleren. Het onderzoek zal gebeuren aan de hand van twee opeenvolgende studies bij 12- en 13-jarigen en hun leerkrachten Nederlands. Vijf romans uit verschillende literaire genres zullen daartoe gebruikt worden. In studie 1 worden leerlingen (N=30) en leerkrachten (N=30) uitgenodigd om naar eigen inzicht hyperlinks aan een roman toe te voegen. Deze studie resulteert in twee datasets: 60 geannoteerde romans en kwalitatieve data op basis van focusgroepen. Deze data geven inzicht in de wenselijkheid van hyperlinks (o.a. type, frequentie) in literaire teksten en hun invloed op leesmotivatie en immersie. De geannoteerde romans vormen de basis voor studie 2. In die studie worden de vijf romans eerst omgevormd tot hypermediafictie. Vervolgens krijgen 200 leerlingen in 5 zogenaamde tabletscholen die romans als lectuur. Elke klasgroep wordt opgedeeld in drie subgroepen. Eén groep leest een roman in hypermediafictie (= experimenteergroep); de andere groepen lezen op tablet (zonder hyperlinks) en op papier (= controlegroepen). Het experiment wordt drie keer uitgevoerd, waarbij de subgroepen van rol wisselen. Zij fungeren allemaal een keer als experimenteergroep. Dataverzameling gebeurt aan de hand van pre-, tussentijdse en postmetingen; monitoring van het klikgedrag in de experimenteergroep en focusgroepen. Het onderzoek zal uitgevoerd worden in nauwe interfacultaire samenwerking tussen FSW/ASoE en FLW."