Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "Begaafde kinderen helpen om hun volledig potentieel te realiseren: de wisselwerking tussen leerkrachten en kinderen" "Karine Verschueren" "Schoolpsychologie en Ontwikkeling in Context (OE)" "Alle mensen delen de need to belong; het gevoel hebben dat anderen hen leuk vinden of liefhebben en om hen geven. Warme, ondersteunde relaties vormen met de mensen rondom ons, is daarom cruciaal voor een positieve ontwikkeling. In het leven van kinderen vormt de klas een belangrijke ontwikkelingscontext. De personen in deze context, i.e., leerkrachten en klasgenoten, spelen een beslissende rol in hun ontwikkeling. Ons doel in dit proefschrift is het onderzoeken van deze sociale relaties op school en hun belang voor de psychosociale ontwikkeling van kinderen, zowel in de algemene populatie als bij cognitief begaafde leerlingen. Hiertoe hebben we vijf onderzoeksdoelen opgesteld.          Ten eerste wilden we het specifieke belang van zowel individuele als klassikale leerkracht-kind interacties onderzoeken. Het tweede onderzoeksdoel was het ontrafelen van de unieke effecten van leerkracht-kind interacties en peer relaties voor de ontwikkeling van kinderen. Ten derde wilden we de transactionele verbanden tussen leerkrachten, peers en de ontwikkeling van kinderen bestuderen. Met het vierde onderzoeksdoel focusten we op rol van sociale relaties voor cognitief begaafde leerlingen. Het vijfde doel was om leerkrachtpercepties over cognitief begaafde kinderen en hun interacties met leerkrachten te onderzoeken.          We hebben vier studies uitgevoerd om deze onderzoeksdoelen te bestuderen. De eerste (N=237 kinderen, Mleeftijd=5.19 jaar) onderzocht de relatieve bijdrage van peers en individuele en klassikale leerkracht-kind interacties aan de ontwikkeling. De tweede (N=586 kinderen, Mleeftijd=9.26 jaar) richtte zich op de transactionele verbanden tussen leerkrachten, peers, en schoolse betrokkenheid. Studie 3 (N=522 leerkrachten-in-opleiding, Mleeftijd=22.24 jaar) onderzocht leerkrachtpercepties over cognitief begaafde kinderen in een experiment. De vierde (N=3101 kinderen, Mleeftijd=9.76 jaar) richtte zich op de rol van leerkrachten en peers voor welbevinden en verschillen tussen cognitief begaafde en gemiddeld begaafde leerlingen.         Onze resultaten tonen aan dat sociale relaties cruciaal zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Ten eerste, zowel individuele als klassikale leerkracht-kind interacties beïnvloeden kleuters. Ten tweede, steun van de leerkracht en peer acceptatie voorspellen betrokkenheid en peer acceptatie voorspelt ook schools welbevinden. Ten derde, peer acceptatie heeft een positief effect op leerkracht steun en conflict. Ten vierde, cognitief begaafde kinderen ervaren minder leerkracht conflict, meer peer acceptatie en beter welbevinden, vergeleken met gemiddeld begaafde leerlingen. De relaties tussen deze concepten zijn vergelijkbaar voor beide groepen. Ten vijfde, leerkrachten hebben een negatiever beeld van de ontwikkeling van cognitief begaafde kinderen en beknopte anti-stereotypische informatie kon dit niet bufferen.          Tot slot sluiten we dit proefschrift af met suggesties voor toekomstig onderzoek, zoals de combinatie van zowel de thuis- als de schoolcontext in onderzoek en het concept van onvoorwaardelijke aandacht, en implicaties voor de klinische praktijk die hopelijk in de toekomst een positieve ontwikkeling van kinderen kunnen bevorderen." "Ontwikkeling van complexe wiskundige vaardigheden in jonge wiskundig begaafde kinderen" "Bert De Smedt" "Instructiepsychologie en -technologie, Gezins- en Orthopedagogiek (OE)" "Al vroeg in de wiskundige ontwikkeling kunnen individuele verschillen geobserveerd worden tussen kinderen. In de afgelopen decennia zijn er daarom diverse onderzoeken verricht naar de typische en atypische wiskundige ontwikkeling van kinderen en in het bijzonder ook naar de factoren (bijv. algemene cognitieve vaardigheden) die hierbij een rol zouden kunnen spelen. Er is echter nog weinig bekend over de groep kinderen die al op jonge leeftijd sterke wiskundige vaardigheden vertoont. In dit proefstuk werden daarom de kenmerken van jonge sterke rekenaars onder de loep genomen. Er werd op drie manieren bijgedragen aan de bestaande literatuur: (1) een focus op sterke rekenaars in een vroeg stadium van de ontwikkeling, (2) aandacht voor wiskundige vaardigheden, (3) een integratieve analyse van verschillende factoren die de ontwikkeling van jonge sterke rekenaars kunnen beïnvloeden.In de eerste studie werd gefocust op de vaardigheden en het inzicht van sterke rekenaars met betrekking tot getallen en hun onderlinge relaties (m.a.w. symbolisch vergelijken en ordinaliteit) (Hoofdstuk 2). Uit de resultaten bleek dat de rol die genoemde vaardigheden in het wiskundig succes van deze kinderen op 8- tot 10-jarige leeftijd beperkt was. Visueel-ruimtelijke vaardigheden bleken wel samen te hangen met een sterke wiskundige ontwikkeling.De tweede studie richtte zich op enkele wiskundige vaardigheden die in het onderzoek van Krutetskii werden geïdentificeerd: wiskundige ingesteldheid, flexibiliteit van mentale processen en streven naar elegantie (Hoofdstuk 3). We onderzochten daarbij ook de rol van algemene cognitieve factoren en motivationele factoren. Verschillen tussen sterke en gemiddelde rekenaars kwamen bij nagenoeg alle taken naar boven, met uitzondering van de aandacht voor hoeveelheden-taak. Sterke visueel-ruimtelijke vaardigheden, het vertonen van variatie in strategiegebruik en de behoefte aan cognitieve uitdaging waren belangrijke voorspellers van sterke wiskundeprestaties.In de derde studie werden numerieke vaardigheden (bijv. cijferherkenning), complexe wiskundige vaardigheden (bijv. proportioneel redeneren) en algemene cognitieve vaardigheden (bijv. werkgeheugen) van sterke en gemiddelde rekenaars op voorschoolse leeftijd retrospectief onderzocht (Hoofdstuk 4). Al op deze jonge leeftijd bleken sterke rekenaars op het overgrote deel van de taken beter te presteren. Ordinaliteit, cijferherkenning en proportioneel redeneren kwamen naar voren als meest betekenisvolle voorspellers van sterke wiskundeprestaties.In de vierde studie werden subgroepen met vergelijkbare ontwikkelingspatronen op het vlak van numerieke vaardigheden in de 2de en 3de kleuterklas bestudeerd (Hoofdstuk 5). Er kwamen vier ontwikkelingsgroepen naar voren: groepen met respectievelijke lage, ondergemiddelde, bovengemiddelde en hoge numerieke vaardigheden. De relatie tussen de verschillende vaardigheden van kinderen en het behoren tot een bepaalde ontwikkelingsgroep werd onderzocht, hierbij kwam vooral visueel-ruimtelijk werkgeheugen naar voren als belangrijke voorspeller. Daarnaast bleken de meeste ontwikkelingsgroepen te verschillen in hun latere wiskundeprestaties, zelfs na correctie voor covariabelen (bijv. algemene cognitieve vaardigheden). " "Best practices van hoogbegaafdheid binnen scholen" "Kathleen VENDERICKX" "UHasselt Onderzoek naar innovatief en maatschappelijk geëngageerd onderwijs" "De snelle verspreiding van de praktische kennis rond hoogbegaafdheid binnen de scholen is één van de belangrijkste doelstellingen van dit project. Niet alleen het herkennen van het (hoog)begaafde kind is van belang, maar ook hoe men het (hoog)begaafde kind concreet kan begeleiden in zijn dagdagelijkse ontwikkeling. Daarnaast zal op basis van effectenmeting voor, tijdens en na de opstart van de opleiding bij zowel (i) leerkrachten, directies, zorgcoördinatoren en ouders (= omgeving van het kind) als (ii) de (hoog)begaafde leerlingen zelf ontzettend waardevolle data rond de effecten van differentiatie naar boven toe voor het eerst in Vlaanderen in kaart kunnen worden gebracht. Tevens beogen we met dit onderzoek een praktische tool te ontwikkelen waarmee de werkhouding van (hoog)begaafde kinderen op een kwalitatieve manier door leerkrachten kan worden gemeten. Deze tool willen we aan de maatschappij ter beschikking stellen, mits een opleiding wordt gevolgd bij Exentra-CBO voor correct gebruik van het meetinstrument (= kwaliteitsbewaking). Een dergelijk meetinstrument is op dit moment niet voorhanden voor deze specifieke doelgroep van leerlingen." "Sociale relaties als context voor academische en psychosociale ontwikkeling in scholen: Onderzoek bij diverse leerlingenpopulaties" "Karine Verschueren" "Schoolpsychologie en Ontwikkeling in Context (OE)" "Dit doctoraatsproject onderzoekt de psychosociale, motivationele en academische ontwikkeling van kinderen en jongeren in de schoolcontext. De rol van sociale relaties in deze ontwikkeling wordt nagegaan. Onder sociale relaties worden relaties en interacties met leerkrachten, peers en ouders verstaan. Zowel algemene leerlingenpopulaties als doelgroepen met specifieke onderwijsbehoeften worden onderzocht. Bijzondere aandacht gaat daarbij naar de doelgroep van cognitief begaafde leerlingen. Er zal gebruik worden gemaakt van bestaande longitudinale datasets en nieuw te verzamelen data. De concrete invulling zal in verder overleg tussen promotor en doctorandus worden bepaald." "De studie van het welbevinden van kinderen en jongeren in Vlaanderen in relatie tot hun vaardigheden en schools functioneren." "Karel Hoppenbrouwers" "Omgeving en Gezondheid" "De mogelijke relatie tussen het cognitiek (en creatief) functioneren van kinderen en adolescenten in het algemeen (en hoogbegaafde kinderen in het bijzonder) en een verhoogd risico op onwelbevinden (zoals depressie of suïcideneiging) is nog controversieel. Het beschikbare wetenschappelijk onderzoek terzake brengt hierover geen uitsluitsel, mede omwille van methodologische beperkingen van de meeste studies en een gebrek aan consensus over de te hanteren definities. In dit doctoraal onderzoek wordt enerzijds een Vlaamse consensus nagestreefd over definities van welbevinden/onwelbevinden en van cognitieve (creatieve) begaafdheid, en van de methodieken en instrumenten om dit bij kinderen en jongeren zo betrouwbaar mogelijk te meten. Anderzijds wordt voor het eerst in Vlaanderen bij een grote groep kinderen (6-jarigen) en adolescenten (12-jarigen) longitudinaal epidemiologisch onderzoek verricht over hun welbevinden in relatie tot hun vaardigheden (cognitief en/of creatief) en schools functioneren. Speciale aandacht gaat hierbij naar beschermende en bedreigende factoren voor het welbevinden van kinderen en jongeren met opvallende cognitieven en/of creatieve vaardigheden. Het onderzoek moet uitmonden in aanbevelingen voor de ontwikkeling van een preventief beleid in de centra voor leerlingenbegeleiding." "Ernstige leesproblemen bij blinde kinderen. Gelijkenissen met dyslexie?" "Pol Ghesquière" "Gezins- en Orthopedagogiek (OE)" "Anneli Veispak, Perceptual and Cognitive Underpinnings of Braille Reading. Verhandeling aangeboden tot het verkrijgen van de graadvan Doctor in de Pedagogische Wetenschappen, 2012. Promotoren: Prof. Dr. Pol Ghesquière, Dr. Bart BoetsLezen is een complexe vaardigheid waarbij geschreven symbolen, of grafemen, omgezet moeten worden in gesproken vormen, of fonemen. Aangezien onze hersenen een evolutie doormaakten om gesproken communicatie te begrijpen, hebben de reeds bestaande neurale circuits voor gesproken taal en objectherkenning zich moetenaanpassen aan de specifieke taakvereisten van lezen. Dientengevolge is leren lezen een minder triviale opdracht dan op het eerste gezicht lijkt. Hoewel de meerderheid van de kinderen vlot en vloeiend leert lezen, heeft 5-10% van de populatie te kampen met een specifiek leesprobleem, i.e. (ontwikkelings)dyslexie. Dit is een neurologische stoornis waarbij de lees- en spellingsvaardigheden niet normaal ontwikkelen, en dit ondanks normale intellectuele vaardigheden, adequaat onderwijs en remediëringsinspanningen. Net zoals bij de ziende populatie, ondervindt ook een deel van de blinde kinderen onverklaarbare en onverwachte moeilijkheden bij het verwerven van braille. Weinig studies hebben zich echter gericht op de cognitieve en perceptuele vaardigheden die relevant zijn voor het vloeiend lezen van braille of die aangetast kunnen zijn in geval vanbraille leesproblemen. Gezien de linguistische overeenkomsten tussen geschreven tekst en braille, kunnen onderzoeksbevindingen rond geschreven tekst gebruikt worden als basis voor hypothesetoetsend onderzoek bij braille. Gebaseerd op concepten uit de fonologische deficit theorie en de temporele informatieverwerkingshypothese bij ontwikkelingsdyslexie, werden in ons onderzoek auditieve, spraak- en fonologische informatieverwerkingstaken afgenomen, samen met maten voor tactiele spatiale resolutie, ominzicht te verwerven in de interactie tussen perceptuele en cognitieve processen bij het lezen van braille.Partcipanten waren blinde braillelezers uit België (n=12), Nederland (n=16), en Estland (n=12). Drieëndertig van hen waren blind sinds hun geboorte, 7 deelnemers hadden hun zicht verloren vóór 10-jarige leeftijd. Eenentwintig deelnemers konden licht waarnemen, 19 hadden geen zicht. Een gematchte controlegroep vanlezers uit de ziende populatie werd samengesteld, gebaseerd op leeftijd, gelacht, nationaliteit, en opleidingsniveau van de blinde proefgroep. Alle particpanten uit de proef- en controlegroep waren normaal begaafd en hadden geen gehoorproblemen, en hadden respectievelijk Nederlands en Ests als moedertaal. Om ontwikkelingspatronen te onderscheiden, werden deNederlandstalige deelnemers verder onderverdeeld volgens leeftijdsgroep: een groep jonge lezers (jonger dan 16 jaar) en een groep volwassen lezers (ouder dan 16 jaar).In tegenstelling tot visuele verwerking, waarbij simultane en parallelle peceptie van tekst mogelijk is, biedtde tactiele leesmodaliteit de informatie opeenvolgend aan en legt een sequentiële wijze van lezen op. Aangezien de vingertoppen opeenvolgend alle lettertekens op een lijn moeten afgaan, is braille lezen wellicht vergelijkbaar met de grafo-fonologische strategie (letter per letter decoderend), prominent aanwezig bij jonge en onervaren lezers van geschreven tekst. Waar de ziende populatie een directe orthografische route toepast om frequente of onregelmatige woorden te lezen, en een indirecte grafo-fonologische route om niet-frequente of pseudowoorden te ontcijferen, zulen braillelezers volgens onze hypothese steeds de grafo-fonologische route gebruiken. Daarom werden woorden, pseudowoorden en verhalen voorgelegd aan de deelnemers, waarbij correctheid en snelheid in alle condities werd gemeten. Indien blinde lezers voortdurend moeten decoderen, zou een efffectief gebruik van verscheidene fonologische verwerkingsvaardighedenvereist zijn tijdens het leesproces. Om deze fonologische verwerkingsvaardigheden te meten, namen we instrumenten af die het fonologische bewustzijn meten (foneemdeletie en spoonerisme), evenals het verbale kortetermijngeheugen (digit span en non-woord repetitie) en tests die de snelheid van het ophalen van lexicale informatie meten, i.e. snelle automatische benoeming (RAN digits en RAN letters). Auditieve temporele verwerking wordt verondersteld een cruciale impact te hebben op de ontwikkeling vanadequate fonologische representaties van spraakklanken. Tot heden werd de relatie tussen auditieve verwerking en braille lezen nog niet onderzocht. Met inachtname van de voorgestelde associatie tussen auditieve verwerking, spraakperceptie, en de kwaliteit van fonologische representaties, en gegeven de hypothese dat fonologische verwerking een belangrijke rol speelt bij braille lezen, werden zowel auditieve temporele verwerkingstaken als spraakperceptietaken afgenomen. Auditieve temporele verwerkingwerd gemeten met een frequentiemodulatie detectietest, en spraakperceptie via de woord-in-ruis en zin-in-ruis perceptietesten. Een specifiek aspect met betrekking tot braille lezen is tactiele spatiale acuïteit, welke een essentiële rol speelt in de correcte identificatie van de relatieve spatiale positie van de punten in de braille tekens. Om tactiele spatiale acuïteit te meten, werd in deze studie een oriëntatietaak met groeven afgenomen.De resultaten van deze studie tonen aan dat de sequentiële aard van braille lezen wel degelijk een voortdurend decoderen oplegt en het effectief aanwenden van fonologische vaardigheden gedurende het leesproces vereist. Naast een significant effect van de lengte vande items (i.e. de leestijd verhoogt wanneer het aantal lettergrepen vaneen woord toeneemt) bij de leessnelheid van zowel woorden als pseudowoorden, waren fonologisch bewustzijn en verbaal kortermijngeheugen substantieel gecorreleerd met alle accuratessematen in zowel de Nederlandstalige als Estse groepen braillelezers. In de controlegroep daarentegen was de lengte van de items enkel gerelateerd aan snelheid bij de pseudowoorden, wat op zijn beurt correleerde met fonologisch bewustzijn. Dit ondersteunt dat ziende lezers van geschreven tekst afwisselen tussen het gebruik van grafo-fonologische en orthografische modaliteiten, afhankelijk vande bekendheid, lengte en structuur van de woorden. Hoewel braillelezerseven goed presteerden als lezers van geschreven tekst op tests voor spraakperceptie, vertoonden ze een trend tot betere prestaties op de auditieve FM-detectietaak. Verder correleerden FM-detectie en spraakperceptie niet alleen met fonologische verwerkingsmaten bij braillelezers, maar waren deze ook direct gerelateerd aan hun leesprestatie. Bij de groep ziende lezers van geschreven tekst daarentegen, werd geen directe associatiegevonden tussen leesvaardigheid enerzijds, en auditieve en spraakverwerking anderzijds. Tactiele spatiale acuïteit correleerde significant met zowel leesaccuraatheid als snelheid bij braille. Tot besluit kan gesteld worden dat zowel een hoog ontwikkeld fonologisch bewustzijn en verbaalkortetermijngeheugen, gesterkt door capaciteiten m.b.t. auditieve verwerking en spraakperceptie, samen met adequate tactiele spatiale acuïteit,het prestatieniveau bepalen bij braille lezen." "Voorbij vooroordelen: Onderzoek naar de rol van leerkrachten bij identiteitsgebonden pesten in de basisschool" "Hilde Colpin" "Schoolpsychologie en Ontwikkeling in Context (OE)" "Het doctoraat kadert in een nieuw interdisciplinair en interuniversitair onderzoek over vooroordelen, stereotypen en identiteitsgebonden pesten bij kinderen in het basisonderwijs, in samenwerking met onderzoekers sociologie en criminologie van de VUB en onderzoekers onderwijskunde van de AP Hogeschool. De doctoraatsonderzoeker aan KU Leuven zal instaan voor het psychologische luik van het onderzoek en focussen op de rol die leerkrachten spelen in (het ontstaan en tegengaan van) vroege vooroordelen over sociale identiteit en identiteitsgebonden pesten. Diverse identiteitskenmerken worden bestudeerd, zoals gender, etniciteit, SES, en begaafdheid. Het onderzoek vindt plaats in kleuter- en lagere scholen. Aan de hand van klasobservaties, leerkracht- en kindrapportages zal nagegaan worden hoe leerkrachten reageren op incidenten van identiteitsgebonden pesten en welke tussenkomsten van leerkrachten het meest effectief zijn in het tegengaan van vooroordelen, stereotypen, en identiteitsgebonden pestgedrag bij de kinderen."