Titel Deelnemers "Monitoring jacht in in het Nationaal Park Hoge Kempen" "Thomas Scheppers, Ilse Simoens, Jim Casaer" "Wapens. Larcier Thema Wetboek" "Eric Demeyere, Eric Grosjean, B Ketels" "Uitgebreide en diepgaandere selectie van de meest relevante wetgeving:Dit themawetboek bundelt de meest relevante wetgeving inzake wapens. Gestreefd werd naar een bredere en diepgaandere selectie die zich niet beperkt tot de basiswapenwetgeving.??Het themawetboek richt zich voornamelijk tot de personen die zich op professionele wijze in de juridische sector met wapens te maken hebben, met name advocaten, magistraten, ambtenaren en personen in de lokale besturen en de politie. Daarnaast is het themawetboek ook nuttig voor wapenbezitters, jagers en sportschutters, die in dit themawetboek zeker de wetgeving relevant voor hun activiteiten kunnen terugvinden.Het themawetboek bestaat uit twee luiken.?Het eerste luik bestaat uit een inleidende tekst met een overzicht van de wetgeving over het gebruik en het bezit van wapens in Vlaanderen. Deze inleiding behandelt op zeer summiere wijze de geschiedenis van de wapenwetgeving in België, de Wapenwet en de mogelijkheid tot het bezitten en dragen van wapens, de regelgeving inzake het vervoer en de in- en uitvoer van wapens en tot slot de regelgeving rond het sportschieten en de jacht.Het tweede luik bevat eigenlijke opsomming van de wetgeving. De opgenomen wetgeving is opgedeeld in acht thematische delen. Het eerste deel behandelt de algemene en overkoepelende wetgeving inzake wapens. Het tweede deel omvat de indeling van de wapens, munitie en wapenonderdelen. Het derde deel behandelt explosieven. Het vierde deel is geweid aan de reglementering van massavernietigingswapens. Het vijfde deel somt de wetgeving op die de bewapening van de openbare orde en diensten beheerst. Het zesde deel behandelt het vervoer en de in- en uitvoer van wapens in Vlaanderen. Tenslotte behandelen het zevende en achtste deel respectievelijk de jacht en sportschieten. Een verdere verantwoording van de selectie van de teksten is opgenomen op het einde van de inleidende tekst.De materie is bijgewerkt tot 10 juli 2013. De wetgeving werd op chronologische wijze opgenomen.++++++Handige bundeling van de wetgevende teksten inzake wapens:?Op het internationaal niveau neemt deze Codex Wapenwetgeving multilaterale verdragen en overeenkomsten op. Er werd gekozen voor het indelen van de internationale en Europese wetgeving in hun relevante categorieën in plaats van ze te bundelen in één categorie die enkel deze teksten zou omvatten. De reden hiertoe is de uitgebreide onderwerpen waarover deze internationale teksten handelen, waardoor deze categorie op zich onoverzichtelijk en incoherent dreigde te worden.In de selectie van interne regelgeving werden enkel de regelgeving opgenomen die relevant was voor Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.Het eerste deel bevat de algemene wetgeving. Hieronder valt zowel de wapenwet en haar uitvoeringsbesluiten zelf als andere wetgeving die relevant is, zoals organieke wetten en besluiten voor de instellingen die aan bod komen in de wapenwetgeving, zoals de Adviesraad voor wapens en de Proefbank voor vuurwapens. Verder wordt er in het eerste deel algemene internationale en supranationale wetgeving opgenomen, waaronder het Verdrag van 10 oktober 1980 inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben, het Verdrag van 15 november 2000 tegen transnationale georganiseerde misdaad en de Europese Vuurwapenrichtlijn van 18 juni 1991.Ook in het eerste deel opgenomen zijn de wetgevende teksten die misdrijven gepleegd met of ten aanzien van wapens opsommen. Ten slotte bevat het eerste deel van de Codex teksten die nergens anders op hun plaats zijn, zoals de wetgeving die de private beveiligingsdiensten beheerst, de Wet op de militaire opeisingen en de Wet betreffende de verzekering tegen de schade veroorzaakt door terrorisme.Het tweede deel bevat een opsomming van de bijkomstige regelgeving genomen om bepaalde wapens, munitie en wapenonderdelen in te delen in één van de categorieën die ingesteld worden door de wapenwet. Het gaat hier omtrent de historische, decoratieve en folkloristische wapens, gas- en luchtdrukwapens en alarmwapens, alsook om bepaalde types munitie en bepaalde hulpstukken, bijvoorbeeld laders met een abnormaal grote capaciteit.Het derde deel van de Codex behandelt explosieven. In deze categorie zit Richtlijn 93/15/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende de harmonisatie van de bepalingen inzake het in de handel brengen van en de controle op explosieven voor civiel gebruik, de Wet van 28 mei 1956 betreffende ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen en diens uitvoeringsbesluiten.??Het vierde deel van deze selectie bevat de, voornamelijk internationale wetgeving inzake massavernietigingswapens. Hier gaat het dus zowel om biologische en chemische als nucleaire wapens. De nadruk ligt echter bij de nucleaire wapens. Het gaat dan zowel om het verbod op de verspreiding van kernwapens en kennis inzake kernwapens, alsook het verbod op nucleaire testen. Opgemerkt moet worden dat het Kernstopverdrag van 10 september 1996 niet opgenomen werd daar het nog niet in werking is getreden.Het vijfde deel van deze Codex behandelt de bewapening van de personeel van de openbare ordehandhaving als van andere openbare diensten. Hier werd zowel gekeken naar de politiediensten en het leger als naar andere diensten zoals de douane, de veiligheidsdiensten van de openbare vervoersmaatschappijen en de gemeenschapswacht. Ook werd er aandacht besteed aan de mogelijkheid van bewapening van personeel die opdrachten over de grenzen heen uitvoeren, bijvoorbeeld inzake douane of in het geval van een crisissituatie zoals gedefinieerd door het Besluit 2008/617/JBZ van 23 juni 2008 van de Raad ter verbetering van de samenwerking in crisissituaties tussen de speciale interventie-eenheden van de lidstaten van de Europese Unie.Het zesde deel verzamelt alle wetgeving die de regeling van het vervoer en de in- en uitvoer van wapens beheerst. Deze materie is voornamelijk regionaal geregeld.??Ten slotte zijn er de laatste twee delen die, voor de jacht en het sportschieten respectievelijk, de bundeling vormen van de relevante wetgeving. Beide categorieën leggen nadruk op de regionale wetgeving die deze materie beheersen. Hier wordt er gekeken naar de vergunningsverplichtingen, de handelingen die gesteld mogen worden, de verzekeringen die verplicht aangenomen moeten worden om deze activiteit te kunnen uitvoeren. Voor de jacht zijn er echter nog een aantal andere teksten, federaal en internationaal, betreffende het behoud van het milieu en de verscheidenheid van diersoorten, die ook verbodsbepalingen opnemen." "Proefproject rond bejaging en bestrijding van houtduiven in West-Vlaanderen" "Frank Huysentruyt, Ilse Simoens, Pieter Verschelde, Ann Van Herzele, Francis Turkelboom, Jim Casaer" "Om tegemoet te komen aan de vraag naar een meer gericht houtduivenbeheer in het kader van schadebeperking in de West-Vlaamse landbouw zette INBO, in samenwerking met de Provincie West-Vlaanderen, de West-Vlaamse WBE’s, het Agentschap Natuur en Bos en Boerenbond in 2011 een proefproject op. Hierin werd nagegaan wat de effecten waren van een verlenging van de houtduifjacht tot eind maart en van een versoepeling van de voorwaarden gekoppeld aan bijzondere bejaging. Het onderzoek spitste zich zowel toe op populatiedynamische, jachttechnische als op sociologische aspecten. Dit laatste om naast de impact op de populatie houtduiven zelf, ook te peilen naar de tevredenheid van de maatregelen bij zowel jagers als landbouwers. Het project werd uitgevoerd in drie West-Vlaamse WBE’s. Twee bijkomende WBE’s dienden als referentie voor het populatiedynamisch en jachttechnish luik. Om de impact van de jacht en de bijzondere bejaging te evalueren, werden een aantal populatiedynamische parameters opgevolgd via tellingen, kadaveronderzoek en via de analyse van jachtgegevens. Voor het sociologisch luik werden bij het begin en op het einde van het project diepte-interviews afgenomen van jagers en landbouwers uit het testgebied. Op die manier werd de evolutie in de tevredenheid geëvalueerd. Tellingen gaven aan dat het aantal houtduiven in de broedpopulatie niet verder is toegenomen in de regio. Wel bleken er sterke jaarlijkse schommelingen op te treden. De jachtgegevens toonden een duidelijk verhoogd zomerafschot in de test-WBE’s als gevolg van een combinatie van een verhoging van het aantal gepresteerde uren en de mogelijkheid om efficiënter te jagen met gebruik van lokkers. Onderzoek op de geschoten houtduiven gaf aan dat de reproductie bij houtduiven in de regel eind maart – begin april begint en er in geen geval in maart al jongen op het nest aanwezig waren. Uit de DNA- en isotopenanalyses bleek dat in maart nog overwinterende duiven aanwezig waren, waarbij de schatting van het aandeel daarvan, afhankelijk van de weersomstandigheden, schommelde tussen 20 en 40%. In het algemeen kan worden gesteld dat een andere manier van (bijzondere) bejaging zeker tot een hoger zomerafschot (maart tot september) kan leiden. Hierdoor richt het beheer zich meer op de lokale populatie en draagt het zo beter bij aan het schadebeheer. Niet alleen neemt de (bijzondere) bejaging in het proefgebied toe, ook het afschot in maart is aanzienlijk en de winter/zomer afschotratio verschuift ten gunste van het zomerafschot. Voornamelijk bij de jagers bestaat de indruk dat er door de versoepeling van de randvoorwaarden en administratieve regels sneller en doeltreffender kan gereageerd worden op de vraag tot ingrijpen van de landbouwers. Het project maakt ook duidelijk dat er zeker naar de landbouwers op het terrein toe verder dient gezocht te worden naar kanalen om informatie te laten doorstromen over de mogelijkheden om op een doeltreffende manier aan schadepreventie en schadebeheer te kunnen doen in samenwerking met de jagers en wildbeheereenheden. De noodzaak aan een doelgerichte en onderbouwde communicatie naar de verschillende betrokken doelgroepen als een deelaspect van een degelijk faunabeheer wordt hierdoor geïllustreerd. Algemeen kan men stellen dat de jagers en landbouwers tevreden zijn over het project. Bij jagers gaat de opinie voor de voorgestelde maatregelen van gemengd tot zeer positief. Jagers en landbouwers veronderstellen wel dat de geëvalueerde aanpassingen aan de bijzondere bejaging in de toekomst ook verder mogelijk zullen worden." "Monitoringsrapport jachtinspanningen en resultaten beheerjacht in het Nationaal Park Hoge Kempen" "Thomas Scheppers, Ilse Simoens, Jim Casaer" "Dokumentarliteratur zwischen Affekt und Effekt" "Thijs Festjens, Gunther Martens" "Documentaire literatuur presenteert zich als een antiliterair paradigma dat afstand wil doen van narratieve structuren die subjectieve empathie en identificatie in de hand werken, ten voordele van het ‘directer’ tonen van politieke, sociale of morele wantoestanden. In deze bijdrage willen we aantonen dat de documentaire poëtica een vruchtbare voedingsbodem vindt in de Nieuwe Zakelijkheid en de bijbehorende affectleer uit de jaren dertig van de vorige eeuw. Zo wijst Helmut Lethen in zijn Verhaltenslehren der Kälte (Cool Conduct) op enkele kernideeën van de cult van zakelijkheid die na WOI hoogtij viert: de disciplinering van de emoties, het behaviorisme (Pavlov, Bekhterev) en de bepantsering van het ego (zoals bij Ernst Jünger) worden door het gedesillusioneerde en gedesoriënteerde subject als habitus geïncorporeerd om zich in de schuld- en vooral schaamcultuur van de kille, geïndustrialiseerde burgerlijke maatschappij een ‘koele’ houding te geven. Dat deze zakelijke, afstandelijke benadering geen exclusief mannelijke aangelegenheid is, expliciteren wij middels de casus van Irmgard Keuns ‘systeem der mannenjacht’ in haar tijdsroman Het kunstzijden meisje (1931). Ten tweede tonen wij aan dat ook documentaire literatuur bij de effectvolle weergave van feiten door subjectieve factoren beïnvloed wordt. De autoriteit van een document vervalt als de context niet gekend is en deskundige toelichting ontbreekt. Om die reden gaan we in op het documentaire theater van Peter Weiss, dat het ethos van de auteur op een tot dusver niet ontdekte manier zichtbaar maakt. Tot slot besteden we aandacht aan het documentaire proza van Alexander Kluge. Behendig weet hij in zijn omvangrijke literaire oeuvre de objectieve, documentaire grondstof met subjectief antirealisme te versmelten. Kluge probeert om de schijnbare tegenstelling tussen documentatie en fictie op te heffen. Enerzijds verzakelijkt hij gevoelens door als chronist de nadruk te leggen op institutionele, logistieke en achtergronden van historische gebeurtenissen; anderzijds duiden zijn verwijzingen naar opera (‘krachtcentrale der gevoelens’) en naar klassieke topoi uit de wereldliteratuur op zijn ambitie om via de intensiteit van een gevoel een elementaire vorm van politieke actie en verzet mogelijk te maken. De titelkeuze voor zijn magnus opum Chronik der Gefühle (2000) spreekt in deze dan ook boekdelen." "De ontspannen versus de jachtige metropool: pleidooi voor een horizontale ruimtelijke planning" "Luuk Boelens" "From the 1980s onwards, and due to the ongoing complexity and diffuseness in global networked societies, planners have tried to move beyond classic technocratic and/or sociocratic ideas on planning towards new approaches dealing with the multiplicities and fuzziness of time and space. Innovative ideas have been developed with regard to discursive, collaborative and informal planning, relational geography, multi-planar, non-linear and actor-relational approaches, and other positions. Nonetheless techno- and sociocratic approaches remain dominant conceptions in much practice and teaching in Europe and elsewhere. Therefore in this paper I will sketch a frame from which these innovative ideas on space and time are in some way interrelated to each other too. As such the innovative fragmented contributions of the past two or three decennia could also be regarded as a bigger transition towards what I call a movement of 'planning of undefined becoming'. From these backgrounds I will reflect on the presumed preference for compact or dispersed urban regions; or the contradiction between vertical or horizontal metropolises. I will approach these contradictions as an epistemological difference and I will try to develop an outline for a planning of horizontal undefined becoming." "Tocqueville, profeet van de moderne democratie" """Werd er ooit een diepzinniger boek geschreven over de democratie dan Tocquevilles Over de democratie in Amerika? In vergelijking daarmee was Mill een intellectuele dreumes -- zoals hij zelf wist.' -- Frank Ankersmit, hoogleraar geschiedenis Tocqueville is actueler dan ooit. Het werk van deze negentiende-eeuwse filosoof, historicus en staatsman heeft een welhaast profetische kracht. Hij lijkt veel van de huidige maatschappelijke problemen te hebben voorspeld, zoals het verval van egalitaire samenlevingen tot dictaturen en de opkomst van de jachtige consumptiemaatschappij in de moderne democratie. Tocqueville levert ons intellectueel gereedschap waarmee we vandaag de dag aan de slag kunnen, aldus de socioloog Patrick Stouthuysen die een bijdrage leverde aan dit boek. Deze allereerste Tocqueville-bundel in het Nederlandse taalgebied biedt talloze nieuwe inzichten vanuit vele disciplines: sociologie, filosofie, politicologie, religie, geschiedenis, noem maar op. Met bijdragen van Albert Jan Kruiter, Patrick Stouthuysen, Paul De Hert & Stefan Somers, Dave De Ruysscher, Andreas Kinneging, Ringo Ossewaarde, Luk Sanders, Frank Ankersmit, Willem Witteveen, Melvin Schut, Jean Marc Piret, Jozef Waanders en Coen Brummer.""" "Raoul Servais. De Tovenaar van Oostende" "Johan Swinnen, Luc Deneulin" "ContextRaoul Servais, revolutionaire animatiecineast. Engagement, contestatie en erkenningSchrijven over de filmkunst van Raoul Servais is geen gemakkelijke taak. In het hierna volgende interview wordt Servais' visie treffend en gefundeerd naar voren gebracht. Het gesprek met hem toont hoe hij naast een revolutionaire animatiecineast ook een beeldende verteller is. Originele gebeurtenissen en spannende verhalen over zijn films en zijn leven, en de interacties tussen beide worden op boeiende en spontane wijze door de cineast zelf verteld. We willen hierbij ook even stilstaan bij de relatie tussen taal en film. Wat hen verwanten maakt, is dat zij enerzijds dienen om de meest banale boodschappen mee over te brengen en anderzijds ook grote kunst kunnen zijn. Daarenboven is het niet duidelijk waar de overgang ligt tussen niet-kunst en kunst, tussen de gewone taal en deze van de literatuur en tussen de film als commercieel entertainment en film als kunstwerk. Het woord mysterie is hier op zijn plaats. Het is een boeiend gegeven om vast te stellen dat Servais zijn kunstzinnig oog gevoed is door de kunstenaarswereld waarvan hij als artistieke broeder en vriend na de oorlog vanaf het eerste uur deel uitmaakte. Anderzijds lijkt hij voor de animatiefilm te zijn geboren: hij tekende nog voor hij kon lopen; hij was al gefascineerd door filmstroken toen hij amper tien was; en hij beschikt over een onnavolgbare gedrevenheid, bezetenheid om alle mogelijke obstakels te overwinnen om zijn dromen waar te maken. Servais' werk heeft te maken met een plastische en picturale visie. Door zijn gebruik van het concept 'animatiefilm' wilde hij vooral aantonen dat film persoonlijk, humaan en emotioneel kon zijn. Het gegeven film wordt doorgaans geassocieerd met ontspanning, wegzakken in een zachte cinemazetel en binnentreden in een andere wereld die je als kijker even laat wegdromen. Hierin ligt ongetwijfeld de sterkte van het medium film. Film is het medium bij uitstek om het grote publiek ethisch-esthetisch, vaak ook sociologisch, soms zelfs politiek te sensibiliseren, omwille van de lage drempel tot geloofwaardigheid ten aanzien van het fictieve (the willing suspension of disbelief). Een van de redenen van deze geloofwaardigheid is onmiskenbaar de grote gelijkenis van de filmbeelden met de objecten die ze afbeelden. Hierin schuilt tegelijkertijd het grote probleem. De kijker vergeet namelijk al te vaak dat hij bij het bekijken van een film gewillig meegaat in de visie of ideologie die de regisseur wil meedelen met behulp van een filmtaal en een filmgrammatica, zoals bijvoorbeeld de uitgekiende filmtechnieken en een gesofisticeerde montage. Als kijker voelen we ons vaak meester over wat we te zien krijgen, terwijl het besef zich opdringt dat waarnemen niet samenvalt met begrijpen. Dit doet denken aan de intrede van het mediale beeld in onze cultuur. Het mediale beeld plaatste zich namelijk op één lijn met het woord, juist omdat het mediaal was. Het mediale beeld heeft geen betekenis in zichzelf, maar het heeft als doel de kijker in contact te brengen met een wereld buiten het beeld, zelfs indien dit een fictieve wereld betreft. Tijdens onze ontmoetingen met Raoul Servais zijn we beiden sterk onder de indruk gekomen van zijn onvoorstelbare bezetenheid om films te kunnen maken, en van zijn filmengagement dat raakvlakken heeft met verschillende disciplines. Als kunstenaar, denker én als docent van jonge kunstenaars is hij al decennialang een inspiratiebron voor de internationale animatiescène. Zijn eigenzinnige transmediale aanpak is ongevoelig voor trends, getuigt van een hoge mate van consistentie en heeft evenveel oog voor de esthetische, politieke, sociale als technologische aspecten van het medium. In zijn artistieke werk ontwikkelde Servais vrij snel een erg gewaardeerde benadering die aan de grondslag ligt van de filosofische term 'subjectief visualisme', hetgeen wij - alluderend op Man Ray, die overigens ook zelf filmde - kunnen omschrijven met de slagzin: 'Ik animeer wat ik niet zie. Ik zie wat ik niet animeer.' Terwijl Servais in zijn vroege werk experimenteerde met menselijke perceptie versus cameraperceptie, kwam de focus later te liggen op concepten die een brug slaan tussen tekeningen, film, video, computerbeelden en installaties. Met zijn 'Servaisgrafie' was hij een pionier voor de nieuwe beeldcoderingen als hedendaagse vorm van een concrete geprogrammeerde 'filmische literatuur'. Rondom het inhoudelijke aandachtspunt'het oeuvre van Raoul Servais' brengt dit boek filmliefhebbers bijeen. Kijken is vergelijken. Het is pas door verschillende films van Servais te zien dat men weet dat ze bestaan en dat men ze naast elkaar kan plaatsen. Hierdoor kan men een dieper inzicht in de magische wereld van het filmoeuvre van Servais verwerven. Bij animatiefilm denken velen ongetwijfeld aan Walt Disney. De wereld van de animatiefilm is dan ook ongelooflijk klein. Toch is er in ons land meer dan vijfitg jaar geleden iemand opgestaan, die met een haast onnavolgbare wil de grenzen van deze geanimeerde wereld heeft verkend en verbreed. Hij is zelfs de stichter van de eerste opleiding Animatiefilm op het Europese vasteland, aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent. Raoul Servais liet zich na de Tweede Wereldoorlog inschrijven aan deze school, afdeling Sierkunsten. Hij wist toen al dat hij animatiefilmer wilde worden. Geen gemakkelijke keuze, want op dat ogenblik was het niet algemeen bekend hoe zulke films gemaakt moeten worden. De grote studio's verborgen angstvallig hun geheim. Servais moest het hele proces zelf herontdekken. Toch bleek dit een voordeel te zijn: dankzij zijn autodidactische vorming kon Servais alle kanten uit met zijn creativiteit. Elke nieuwe film was een nieuwe stap in zijn wondere wereld. Zijn debuut Havenlichten (1960) kreeg de eerste prijs op het Nationaal Festival van de Belgische Film. De eerste van vele. In 1965 brak hij internationaal door met Chromophobia, waarvoor hij twaalf prijzen in de wacht sleepte. Echte acteurs bewegen zich door een fabelachtig getekend decor. Het leek wel alsof de mogelijkheden van de animatiemagiër nooit uitgeput raakten. De films van Raoul Servais hebben een universele zeggingskracht. In 1968 verscheen Sirene, een poëtische maar ook maatschappijkritische film. De film kreeg bijval over de hele wereld, van Azië tot de Verenigde Staten. Zijn onderzoek en experimenten leidden in 1994 tot het monumentale Taxandria. In de moderne maatschappij is de competentie om doordacht en kritisch om te gaan met film onontbeerlijk geworden. Bewust en genuanceerd kijken omvat competenties, kennis, gedrag en houdingen die deels spontaan verworven worden én deels aangeleerd moeten worden. De ontwikkeling van een kritisch kijkvermogen draagt bij tot een beter begrip en nuancering van de audiovisuele media en cultuur. In de geest van de peetvader van de animatiefilm geeft het boek niet één, maar vele antwoorden over de eigenschappen van de animatiefilm. Daarom is in het boek naast het interview tevens een filmografie opgenomen geïllustreerd met een rijk beelddossier. Door de onnavolgbare vermenging van eruditie, talent, stijl en politiek bewustzijn prikkelt het filmisch werk van Raoul Servais steeds weer nieuwe kijkers.Het boek reflecteert over 'wat kunnen we leren van zijn humanistisch geïnspireerd oeuvre?' Het interview beoogt de levendigheid van een geanimeerde dialoog uit te stralen. Wij hopen dat u ons enthousiasme deelt voor de revolutionaire animatiecineast!Johan SwinnenLuc Deneulin" "Authenticiteit en contracteren omtrent kunst : een rechtsvergelijkende analyse." "Bert Demarsin" "Samenvatting van het onderzoek Even if we cannot see any difference between an original painting and a forgery or between an edible mushroom and a poisonous one, that difference matters in the bearing it has on our behaviour. We can either look harder for a difference or avoid paintings and mushrooms entirely. [1] 1. Toute connaissance est une réponse à une question Geen antwoorden zonder vragen, betoogde Gaston Bachelard, Frankrijks meest vooraanstaande wetenschapsfilosoof. In het licht van zijn wijsheid achten wij het aangewezen de uitgangspunten en het opzet van dit doctoraatsonderzoek in herinnering te brengen, alvorens, in aansluiting daarop, de voornaamste bevindingen ervan toe te lichten.De bestaande literatuur rond de juridische aspecten van (in)authenticiteit in de kunsthandel geeft zich onvoldoende rekenschap van de nood aan een internationale, sectoriële en interdisciplinaire benadering. Het overgrote deel van de auteurs beperkt de juridische analyse immers tot het eigen rechtsstelsel, gaat voorbij aan de sectoriële eigenheden van de kunsthandel en mist de scherpte op kunsthistorisch en -filosofisch vlak om op genuanceerde wijze de complexiteit van het authenticiteitscontentieux te vatten.Een grondige studie vereist naar onze mening de beantwoording van twee centrale onderzoeksvragen: 1) Wat is authenticiteit? en 2) In welke mate heeft de kunsthandel nood aan specifieke normering, teneinde de rechtsbescherming van de partijen bij authenticiteitsgeschillen te verzekeren, zonder evenwel een florissante kunsthandel te belemmeren? A. Authenticiteitsconcept 2. Authenticiteit: op zoek naar een definitie In de hedendaagse maatschappij, en bij uitstek in de kunsthandel, wordt authenticiteit als belangrijk ervaren. Eerder dan de filosofische vraag of de authenticiteit van een kunstvoorwerp zich laat gevoelen op de esthetische beleving ervan, is het pragmatische uitgangspunt van het financiële belang verkieselijk, aangezien dat geenszins kan ontkend worden. Desondanks bestaat er aanzienlijke onzekerheid over de precieze betekenis van het begrip authenticiteit, zodat een onderzoek naar de definitie en de wezenskenmerken van deze notie en de wijze waarop ze wordt bepaald, zich opdringt.3. Authenticiteit: geen intrinsieke kwaliteit van het kunstvoorwerp Op basis van de taalfilosofische inzichten van J.L. Austin menen wij de authenticiteit in de eerste plaats als een functionele notie te moeten aanmerken. Het kunstvoorwerp is immers slechts authentiek in functie van de attributie die expliciet, dan wel impliciet aan het kunstvoorwerp is toegevoegd. Zodoende definiëren wij de authenticiteit dan ook als de kwaliteit van een voorwerp daadwerkelijk te zijn wat het voorhoudt te zijn. Authentificering bestaat er bijgevolg in de verhouding te staven tussen wat een kunstwerk voorhoudt te zijn en datgene wat het daadwerkelijk is. Inauthenticiteit is dan niets anders dan de discrepantie tussen wat een kunstwerk claimt te zijn en de werkelijkheid, tussen het putatieve en het effectieve. Daarmee breken wij met de veel te beperkte invulling die men traditioneel aan het authenticiteitsbegrip meent te moeten geven en die erop neerkomt de notie gelijk te stellen met daadwerkelijk auteurschap of een waarachtige situering in de tijd en ruimte. De hier voorgestelde functionele benadering staat toe het authenticiteitsbegrip af te stemmen op de eindeloze diversiteit van de kunst- en verzamelvoorwerpen. Aangezien authenticiteit functie is van de toeschrijving, kan de notie omzeggens elke denkbare kwaliteit van het kunstvoorwerp betreffen. Zodoende wordt de authenticiteit niets anders dan de uitdrukking van het hypersinguliere, afhankelijk van wat de toeschrijver verkiest te vermelden.4. Authenticiteit: een complex en evolutief begrip Gelet op de functionele invulling van het authenticiteitsbegrip, staan inauthentieke kunstvoorwerpen synoniem voor onjuist toegeschreven kunstvoorwerpen. Het formuleren van een correcte toeschrijving is echter geen gemakkelijke activiteit. Spontaan denkt het brede publiek dan aan de vervalsingsproblematiek. Cruciaal is echter het inzicht dat de vervalsing een frauduleuze intentie vereist en zodoende slechts staat voor het meest sensationele type van authenticiteitsgeschillen. Het merendeel van hen ontstaat daarentegen onbewust en is het jammerlijk gevolg van onvolmaakte kunsthistorische kennis. Men mag de complexiteit van de toeschrijvingsactiviteit evenwel niet uitsluitend op rekening van de vervalsingsproblematiek schrijven. Auteurschap is immers een controversieel begrip dat het authenticiteitsconcept vertroebelt en de toeschrijvingsactiviteit bemoeilijkt, waardoor men ongevoelig dreigt te blijven voor de schemerzone die rond het label vals gedijt. In de eerste plaats was de aard en de organisatie van de artistieke productie tot diep in de geschiedenis niet bepaald gericht op de creatie van het originele beeld. Originaliteit werd immers pas aan het einde van de achttiende eeuw tot esthetisch criterium verheven, in een romantische samenleving die, met de bagage van de prille industriële revolutie, in toenemende mate belang hechtte aan creativiteit, innovatie en vooruitgang. Zo stonden kopieën, replicas en pastiches tot aan het begin van de negentiende eeuw voor een belangrijk en volwaardig deel van de artistieke productie. Hoewel zij ontstonden los van elke frauduleuze intentie, zaaien zij verwarring en liggen ze tegenwoordig vaak aan de basis van authenticiteitsgeschillen.Niet alleen de aard van de artistieke productie bemoeilijkt de toeschrijvingsactiviteit, maar ook de wijze waarop die doorheen de geschiedenis werd gepercipieerd en georganiseerd. Een deel van de actuele problemen wortelt in het feit dat de hedendaagse samenleving de artistieke productie en het auteurschap benadert vanuit het onveranderlijk paradigma van de negentiende-eeuwse moderniteit, dat niet strookt met het premoderne kunstenaarschap en evenzeer voor bepaalde postmoderne, hedendaagse kunstuitingen ontoereikend is. Het romantische ideaal van de autonome, scheppende kunstenaar, die onafhankelijk en op individuele basis uitdrukking geeft aan zijn persoonlijke inspiratie, gaf ontstaan aan ons huidig verregaand exclusief en individualistisch auteursbegrip. Het is voor het toeschrijvingsgebeuren cruciaal te beseffen dat de artistieke productie in het Ancien Régime niet zelden een anoniem en, gelet op de positie en de rol van het atelier, in de regel een coöperatief proces was, terwijl ook heel wat postmodern, hedendaags werk zich niet laat vatten binnen de traditionele, negentiende-eeuwse invulling van algehele eigenhandigheid die aan het auteurschap en de authenticiteit wordt gegeven. Authenticiteit en auteurschap zijn immers evolutieve begrippen, zodat de beoordeling ervan van dezelfde gevoeligheid voor de evolutie van beide noties moet getuigen door bij de toeschrijving steevast de (toenmalige) productiewijze van de kunstenaar in rekening te brengen.Verder bemoeilijkt ook het probleem van de restauratie de toeschrijvingsactiviteit aanzienlijk, en verhoogt aldus het risico van inauthenticiteit. Het restauratiegebeuren vertroebelt de kijk op het kunstwerk, omdat het de ware identiteit vertekent of maskeert. Zelfs wanneer precies bekend is welke delen van het werk van meer recente makelij zijn, compliceert de restauratie de toeschrijvingsproblematiek. Tot op welk punt kan een gerestaureerd werk de naam van de oorspronkelijke kunstenaar blijven dragen?Tot slot is de complexiteit van het authenticiteitsconcept ook ten dele het gevolg van de begripsverwarring waartoe noties als uniciteit en originaliteit aanleiding geven. Dat geldt in het bijzonder voor de verhandeling van seriewerk in beperkte oplage, de zogenaamde multiples. Deze praktijk betekende niet alleen het einde van de mythe van het unieke kunstvoorwerp, maar verstoorde ook de kunstbeleving op het vlak van de originaliteit en authenticiteit. Ofschoon Walter Benjamin dat in de dertiger jaren al wist te vatten, hebben de hedendaagse geperfectioneerde reproductietechnieken de toeschrijvingsproblemen wat dat betreft alleen maar doen toenemen.5. Authenticiteit als kwaliteit van de toeschrijvingsactiviteit Aangezien het kunstvoorwerp slechts authentiek is in functie van de attributie, is de authenticiteit geen intrinsieke kwaliteit van het object, maar geheel afhankelijk van de kwaliteit van de toeschrijvingsactiviteit. Zo verschuift de aandacht van het object (i.e. het kunstvoorwerp) naar het authentificerende subject, de expert, en diens authenticiteitsonderzoek. Hoewel onjuiste toeschrijvingen aanzienlijke schade kunnen veroorzaken, kan eenieder die dat wenst zich als kunstexpert profileren. Het schadepotentieel van de beroepsactiviteit staat bijgevolg in schril contrast met de totale afwezigheid van elk officieel statuut. Dit gegeven beperkt zich overigens niet tot de Belgische markt, maar is een wereldwijd fenomeen, vermits de titel zelfs in de grote handelslanden als het Verenigd-Koninkrijk, de Verenigde Staten, Frankrijk en Duitsland aan geen enkele kwaliteitscontrole of toelatingsvoorwaarde via een dwingende beroepsreglementering is onderworpen. In de praktijk treft men experts aan van divers sérieux, die wij in drie categorieën onderbrachten: wetenschappers, handelaars en connaisseurs. Ondanks het gebrek aan enige officiële titelbescherming of dwingende beroepsreglementering doen de professionele experts zich niettemin voor als een georganiseerde beroepsgroep, door zich op vrijwillige basis aan te sluiten bij één (van de) private beroepsorganisatie(s), die hun belangen behartigt, maar tegelijk een deontologische code oplegt. De kaderwet van 26 september 2006 maakt het in België mogelijk de beroepstitel deskundige in kunstvoorwerpen te beschermen, doch kan geen professionele activiteit buiten het kader van de beschermde beroepstitel in dit domein verhinderen. Op zich hoeft het uitblijven van een dwingende beroepsregeling naar onze mening geen onoverkomelijk probleem te zijn, op voorwaarde dat de burgerlijke aansprakelijkheid ten volle kan spelen, om langs civielrechtelijke weg gebrekkige dienstverlening te sanctioneren.6. Aansprakelijkheid voor a-commerciële expertise Wie als eigenaar van een kunstvoorwerp de onfortuinlijke boodschap krijgt dat dit inauthentiek is, heeft twee mogelijkheden om het verlies dat hij daardoor dreigt te lijden te verhalen. Enerzijds kan de eigenaar zich keren tegen de partij die hem door het formuleren van een onjuiste toeschrijving ertoe bracht het voorwerp (te duur) aan te kopen (of te goedkoop te verkopen). Anderzijds biedt het aansprakelijkheidsrecht nog een tweede mogelijkheid, door zijn grieven te richten tegen de boodschapper. In plaats van rechtsherstel te vorderen van de verkoper en/of de expert die hem tot de aankoop verleidde(n), kan de eigenaar ervoor kiezen de authenticiteit van zijn aankoop staande te houden en zijn aansprakelijkheidsvordering te richten tegen de expert die het kunstvoorwerp naderhand (in zijn ogen ten onrechte en vaak zelfs ongevraagd) als inauthentiek aanduidde. We spreken in dergelijke gevallen van a-commerciële expertise, omdat deze oordeelsvorming, anders dan de toeschrijving geformuleerd door een verkoper of neergeschreven in een veilingcatalogus/certificaat, niet bedoeld is om als basis te dienen voor commerciële transacties. Dergelijke a-commerciële expertise neemt diverse vormen aan (oeuvrecatalogus, tentoonstellingscatalogus, kunsthistorische monografie, wetenschappelijk artikel, kunstkritiek) en dient veeleer wetenschappelijke doeleinden. De catalogue raisonné of oeuvrecatalogus geeft in het bijzonder aanleiding tot dergelijke aansprakelijkheidsgeschillen, gelet op zijn ambitie de gehele artistieke productie van een bepaald kunstenaar te inventariseren en het gezag dat van dergelijke werken uitgaat. In elk van de bestudeerde jurisdicties zoekt de expert bij dreigende aansprakelijkheid bescherming in zijn recht op vrije meningsuiting (zgn. opinion-defence). Toch kan dit grondrecht noch in het Frans-Belgisch recht, noch naar Anglo-Amerikaans recht, een algehele vrijbrief betekenen voor onverantwoord gedrag, vermits het zijn beperking vindt in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. In Frankrijk en België hoeft een geschrift dat anderen treft in hun belangen op zich geen probleem te vormen, voor zover dit gebeurt met inachtneming van de zorgvuldigheidsplicht die in de artikelen 1382-1383 van het Burgerlijk Wetboek besloten ligt. Het Anglo-Amerikaanse recht verzoent de vrije meningsuiting met de idee van zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid via rechtsfiguren als defamation, libel, slander en disparagement of injurious falsehood, afhankelijk van de aard van de schadelijke verklaring en de geleden schade. Anders dan de abstracte continentale eenheidsbenadering van de artikelen 1382-1383 van het Burgerlijk Wetboek, beschikt het Anglo-Amerikaanse tort law hiervoor over specifieke torts, die elk gericht zijn op de bescherming van een welbepaald (vermogens)belang. B. Authenticiteitsproblematiek in de kunsthandel 7. Inauthenticiteit: de verstoring van de contractuele equivalentie Aangezien authenticiteitsbetwistingen toeschrijvingsproblemen zijn, doen zij zich bij uitstek voor in de kunsthandel. De toeschrijving is inderdaad vaak pas echt relevant met het oog op de commercialisering. Kunstvoorwerpen worden doorgaans precies in dat verband van een toeschrijving voorzien. Dit gebeurt in de eerste plaats door de verkoper, zodat deze logischerwijze ook de eerste is om met de vinger te worden gewezen wanneer de toeschrijving niet juist blijkt. Inauthenticiteit zet immers het contractuele evenwicht tussen de koper en de verkoper op de helling. De troef van het contract bestaat er precies in dat het elke partij toestaat iets te bekomen dat hem meer dierbaar of nuttig is dan de prestatie die hij er zelf in ruil voor levert. Wanneer later één van die prestaties niet beantwoordt aan de verwachtingen, doet het contract afbreuk aan die fundamentele vooropstelling.Abstractie makend van de authenticiteitsproblematiek kan men in het algemeen stellen dat het recht met dergelijke verstoring van de contractuele equivalentie op verschillende wijzen omgaat. Terzake past het het klassieke onderscheid te hanteren tussen de verhaalsmiddelen die betrekking hebben op de gebrekkige totstandkoming van de koopovereenkomst (dwaling, bedrog, mistake en misrepresentation/deceit) en de verhaalsmiddelen die de gebrekkige uitvoering sanctioneren (leveringsplicht, vrijwaring voor verborgen gebreken en breach of contract/warranty/ condition).8. Bescherming van de wilsovereenstemming via de Frans-Belgische theorie van de wilsgebreken In het Frans-Belgisch recht speelt de wil van de partijen bij de contractsvorming een essentiële rol. Het contract wordt er beschouwd als de resultante van de wil van minstens twee partijen (i.e. toestemming), zodat de wetgever het noodzakelijk acht te waken over de kwaliteit van de wilsvorming en -uiting, teneinde de finaliteit van het contract te verzekeren. Het contract verbindt slechts in zoverre de wilsuitingen van de partijen volwaardig zijn, wat de Napoleontische wetgever vertaalde door in het consensualistisch systeem annulatiemogelijkheden op grond van wilsgebreken in te bouwen. In het licht van de authenticiteitsproblematiek behoeven in het bijzonder de wilsgebreken dwaling en bedrog verdere verduidelijking. Juridisch gezien dwaalt men wanneer de wil tot contracteren gevormd werd op basis van een vergissing, zodat men voor waar houdt, wat vals is, of als vals beschouwt, wat waar is. De leer van de wilsgebreken opereert evenwel niet op zuiver subjectieve basis. Wil dwaling tot contractsvernietiging leiden, dienen enkele objectiverende voorwaarden te zijn vervuld, teneinde niet op lichtzinnige wijze afbreuk te doen aan de rechtszekerheid en de stabiliteit van de overeenkomst. Zo reserveert artikel 1110 B.W. de nietigheidssanctie uitsluitend voor de gevallen waarin de dwaling de zelfstandigheid (substantie) van de zaak betreft. Daarnaast vereisen de rechtspraak en de doctrine traditioneel dat de dwaling verschoonbaar is.Ofschoon het substantievereiste conform artikel 1110 B.W. bedoeld was als objectiverende factor, onderging het doorheen de geschiedenis een verregaande subjectivering. Tegenwoordig spreken de Franse en Belgische cassatierechtspraak van substantiële dwaling wanneer ze van die aard is dat de eiser zich zonder dwalen nooit zou hebben verbonden. Substantieel is ieder element dat voor de errans doorslaggevend is geweest om het contract aan te gaan, zodat het zonder dat element niet zou zijn gesloten. Dergelijke subjectivering impliceert de algehele uitholling van de beperking voorzien in artikel 1110 B.W., aangezien de idee dat de impact van de dwaling, list of dwang determinerend van aard moet zijn geweest, per definitie in de notie wilsgebrek vervat zit. De zuiver subjectieve benadering van het substantievereiste geeft aan het begrip zelfstandigheid van de zaak immers dezelfde invulling als aan het vereiste dat de dwaling determinerend moet zijn, daar waar de zelfstandigheid van de zaak bedoeld was als een bijkomende, beperkende voorwaarde. Zodoende werd het substantiële object van de dwaling herleid tot het determinerend effect, wat als toepassingsvoorwaarde reeds in de notie wilsgebrek besloten lag. Het beste bewijs daarvan is de vaststelling dat de pleitbezorgers van de subjectieve invulling van het substantievereiste zich genoodzaakt zagen via andere objectiverende mechanismen (erreur commune, kenbaarheidsvereiste, overeengekomen kwaliteiten) de rechtszekerheid te redden. In plaats van een beroep te doen op deze zuiver jurisprudentiële figuren lijkt het ons meer aangewezen weer gewoon aansluiting te zoeken bij de tekst van artikel 1110 B.W. en het substantievereiste in het licht daarvan zijn beperkende rol te laten spelen door het opnieuw een meer abstracte inhoud te geven. Substantieel is dan immers wat determinerend is, niet voor de errans (want die vereiste ligt al besloten in de notie wilsgebrek), maar wel voor de concrete tegenpartij. Het praktische gevolg van de keuze voor dergelijke subjectieve in abstracto-benadering van de substantie ligt op het vlak van de bewijsvoering, aangezien zij het mogelijk maakt het substantievereiste op basis van feitelijke vermoedens te benaderen. Ook het sturend effect van contractuele garantie- en exoneratieclausules bij de bepaling van de substantie is in het licht van dergelijke invulling van het substantievereiste perfect verklaarbaar, hoewel de contractuele garantieregeling en de dwalingsregeling in se duidelijk onderscheiden regimes zijn. Tot slot rechtvaardigt dergelijke subjectieve in abstracto-benadering op een theoretisch meer sluitende wijze de terughoudendheid op het vlak van de dwaling over de waarde van de zaak. Voor de authenticiteitsproblematiek in de kunsthandel vertaalt zij zich in een vermoeden van substantialiteit.Naast het substantievereiste vormt het verschoonbaarheidsvereiste een tweede objectiverende factor, onder de vorm van een zorgvuldigheidsbeoordeling van het gedrag van de errans. Hoe eensgezind de Belgische en Franse doctrine zich toont over het principe, des te meer controversieel is de vraag naar de grondslag en de invulling van het verschoonbaarheidsvereiste. Net zoals het Hof van Cassatie beschouwen wij de verschoonbaarheid als autonome toepassingsvoorwaarde van de dwaling, en menen haar grondslag niet in de aquiliaanse aansprakelijkheidsleer, noch in het rechtsmisbruik of de vertrouwensleer te moeten zoeken. Deze polemiek heeft niet louter een doctrinair belang, aangezien de grondslag het appreciatiecriterium bepaalt. Het leek ons dan ook het meest zinvol het verschoonbaarheidsvereiste te funderen, rekening houdend met het beoordelingscriterium dat eruit voortvloeit. Wie de grondslag in de dwalingsnotie zelf legt, staat een in concreto-benadering toe, wat evenwel met zich meebrengt dat de errans de verschoonbaarheid van zijn dwaling zelf zal moeten bewijzen, vermits dit een constitutief element is van de dwaling. Aangezien de vernietiging van de overeenkomst de uitzondering moet blijven, lijkt het ons waardevol geen verschoonbaarheidsvermoeden te vestigen via een fundering in de aquiliaanse aansprakelijkheidsleer, maar het bewijs van de waarachtigheid van zijn dwaling (i.e. de verschoonbaarheid) over te laten aan de errans, zij het op basis van een in concreto-beoordeling. Anders dan de dwaling is het bedrog niet zozeer een wilsgebrek, maar veeleer de oorzaak daarvan. Bedrog is immers een door de wederpartij, persoonlijk of door toedoen van een medeplichtige derde, te kwader trouw uitgelokte dwaling. Bedrog veronderstelt opzet, evenwel geen verrijkingsoogmerk. Vereist is een intentionele fout: een bedoeling te misleiden die met alle middelen van het recht kan worden bewezen. Zodoende lijkt het ons onzinnig te spreken van dolus bonus. Het bedrieglijk gedrag kan diverse vormen aannemen, zowel actieve als passieve. Wat dat laatste betreft, knopen wij graag aan bij de pragmatische stroming binnen de Franse rechtspraak die elke mogelijke manifestatie van bedrog beschouwt vanuit de kwade trouw. Ons inziens zijn de constitutieve elementen van de bedrogsregeling de frauduleuze intentie van de contractant enerzijds, en het effect daarvan op de wilsvorming anderzijds. Vanuit theoretisch oogpunt lijkt het materieel element ons niet van belang. Praktisch gezien is men daarop aangewezen voor het bewijs van de kwade trouw, die conform artikel 1116 B.W. niet wordt vermoed. Net zoals de dwaling, dient het bedrog determinerend te zijn, alvorens men van een wilsgebrek kan spreken. Bijgevolg is het traditionele onderscheid tussen hoofdbedrog en incidenteel bedrog ons inziens onzinnig, aangezien incidenteel bedrog op het vlak van de wilsgebreken niet bestaat. De rechtspraak en de doctrine gaan ervan uit dat de dwaling na bedrog niet substantieel dient te zijn, aangezien deze niet de dwaling van artikel 1110 van het Burgerlijk Wetboek zou zijn. Door substantieel te beschouwen wat determinerend is, vlakt men het onderscheid tussen het toepassingsgebied van de dwaling en het bedrog weg en ontneemt men het onderscheiden regime van bedrog in belangrijke mate zijn bestaansreden, gelet op de hogere bewijslast. De huidige bedrogsregeling treft hier geen schuld, daar de tegenstrijdigheden het gevolg zijn van het op drift geslagen substantievereiste. Gelet op de objectiverende rol van het substantievereiste lijkt het ons strikt genomen meer nauwkeurig te stellen dat de dwaling ten gevolge van bedrieglijk handelen per definitie substantieel is, zodat het substantievereiste de facto van geen tel is. De logica van een meer abstracte invulling van het substantievereiste bij de dwaling blijkt meteen uit haar relatie tot het bedrog. Voor alle wilsgebreken gaat men ervan uit dat zij slechts in aanmerking kunnen worden genomen voor een nietigverklaring wanneer zij determinerend waren voor de totstandkoming van de overeenkomst. Bij de dwaling vergist de errans zich spontaan, terwijl hem in geval van bedrog of geweld in geen enkel geval schuld treft, aangezien zijn wil dan door andermans foutief handelen werd misleid. Niettemin dienen voor de toepassing van het bedrog meer voorwaarden te zijn vervuld, wanneer men bij de dwaling het substantievereiste de facto elimineert via een zuiver subjectieve invulling ervan. Wat betreft het verschoonbaarheidsvereiste zijn wij het eens met het Hof van Cassatie in zoverre het stelt dat de eigen fout van het slachtoffer niet thuishoort in de toepassing van het bedrog als wilsgebrek, wel daarentegen in het aansprakelijkheidsrecht. Hoewel de bedrogsvordering conceptueel perfect afgestemd is op de authenticiteitsproblematiek, leidt de figuur in de kunsthandel slechts zelden tot rechtsherstel, aangezien de regeling ten dele verteerd wordt door een sterk uitgedijde dwalingsnotie.9. Bescherming van het contract via Anglo-Amerikaanse mistake en misrepresentation Ook in Angelsaksische landen gaan partijen soms contracten aan met een verkeerd verwachtingspatroon, dat spontaan kan ontstaan (mistake), dan wel door de verklaringen van de tegenpartij (misrepresentation). Mistake betreft een foutieve voorstelling van zaken, zodat zij op het eerste gezicht sterk gelijkt op de dwaling. Toch wordt de common mistake ter vrijwaring van de rechtszekerheid traditioneel veel enger ingevuld. Voor vergissingen over de kwaliteit van goederen (mistake as to quality), zoals authenticiteitsgeschillen, is de zaak Bell v. Lever Brothers Ltd. maatgevend. In de eerste plaats is steeds vereist dat beide partijen zich hebben vergist. Bovendien moet het gemis van die kwaliteit de zaak in kwestie essentieel verschillend maken. Het common law toont zich hierbij bijzonder terughoudend, zodat authenticiteitsgebreken in de Engelse handel daar per definitie niet aan lijken te voldoen, naar onze mening ten onrechte. De Amerikaanse rechtbanken tonen zich welwillender. Toch blijkt ook daar voor mistake als verhaalsmiddel geen vooraanstaande rol te zijn weggelegd, gelet op de positie van de figuur in het Anglo-Amerikaanse contractenrecht, subsidiair aan de contractuele risicoallocatie. Door het recente verdwijnen van de mistake in equity, een meer soepele variant die voor het authenticieitscontentieux in Engeland eventueel van betekenis kon zijn, kan men niet anders dan besluiten dat voor mistake als verhaalsmiddel in de kunsthandel in het beste geval een marginale rol is weggelegd. Niettemin zijn wij van mening dat het onbegrijpelijk is mistake per definitie uit te sluiten voor het authenticiteitscontentieux, vermits de rechtsfiguur binnen de perken kan worden gehouden, aangezien ze toch steeds de tweede viool speelt, subsidiair aan de contractuele risicoallocatie. Waar bij mistake het verkeerd verwachtingspatroon spontaan ontstond, vindt dat bij misrepresentation zijn oorsprong in de precontractuele verklaringen (of eventueel gedragingen) van de tegenpartij of een derde. Het is cruciaal deze rechtsfiguur te begrijpen in haar verhouding tot het onrechtmatige daadsrecht (tort law) en breach of contract, alsook haar te vatten als amalgaam van regels van common law, equity en, in Engeland sinds 1967, ook statute law. De band met het tort law blijkt uit het parallellisme op het niveau van de toepassingsvoorwaarden van misrepresentation en deceit, al vallen beide figuren niet geheel samen. Misrepresentation is een an unambiguous false statement of fact which is addressed to the party misled and which induces that party to enter into a contract. Misrepresentation betreft onjuiste statements of fact. Het uiten van een foutieve mening komt in beginsel niet voor misrepresentation in aanmerking. De kunsthandel heeft dankbaar gebruik gemaakt van deze nuance, door de voorgestelde toeschrijving steeds als een onverbindende mening te formuleren. Toch betekent deze opinion defence bij misrepresentation geen algehele vrijbrief aangezien de rechtspraak als mening vermomde feitenverklaringen ontmaskert, zeker wanneer zij afkomstig zijn van beroepsverkopers. Ook niet onbelangrijk zijn het vertrouwensvereiste (reliance) en het materialiteitsvereiste, omdat beide, maar bij uitstek dat eerste, verkopers bij inauthenticiteit desgevallend enige ruimte kunnen bieden om een vordering op grond van misrepresentation af te wenden. Al bestaat misrepresentation als zodanig onafhankelijk van het gedrag van de representor, toch blijft het recht niet onverschillig ten aanzien van diens handelen. Men brengt dit gegeven evenwel pas in rekening, zodra in een eerste stap het bestaan van misrepresentation duidelijk werd, om op die basis drie types te onderscheiden: fraudulent, negligent en innocent misrepresentation. In het eerste geval verspreidde de representor moedwillig onjuiste of onvolledige informatie. Negligent is de onjuiste representation die door een gebrek aan voorzichtigheid en nauwgezetheid wordt geuit. Tot 1963 werden dergelijke misrepresentations steevast als non-fraudulent gekwalificeerd. Volgens de toenmalige regeling konden dergelijke situaties, ondanks de nalatigheid van de contractspartij, niet tot schadevergoeding aanleiding geven, vermits die enkel openstond voor fraudegevallen. Het juridische veld laakte deze toestand als onbevredigend. Ongecoördineerde evoluties, in common law, en statute law hebben in de jaren 60 deze toestand verholpen, zodat de slachtoffers van de negligent misrepresentations in Engeland tegenwoordig in heel wat gevallen over meerdere verhaalsmiddelen beschikken. Het recht is echter onnodig ingewikkeld geworden, de categorie van de innocent misrepresentations aanzienlijk kleiner.Besluitend menen wij te moeten stellen dat de misrepresentation voor de gedupeerde kunstkoper, ondanks de opinion defence, conceptueel een belangrijk verhaalsmiddel kan betekenen, wat we, zowel in Engeland als de staat New York, met rechtspraak kunnen staven. Niettemin zijn wij van oordeel dat de opinion defence wel een succesvolle vordering voor misrepresentation belet, zo de verkeerde meningsuiting niet te wijten is aan opzet of nalatigheid.10. Bescherming van de wilsovereenstemming: een overwegend continentaal-Europese oplossing De voorgaande analyse van de verhaalsmiddelen op het vlak van de totstandkoming van de overeenkomst verraadt een verschil in visie op contracteren, tussen het Frans-Belgische en het Anglo-Amerikaanse contractsdenken. Continentale juristen maken doorgaans geen scherp onderscheid tussen de contractsvorming en de (wils)gebreken in dat totstandkomingsproces. Het contract is immers gebaseerd op een wilsovereenstemming. Vanuit die optiek is het begrijpelijk dat een ongeldige of gebrekkige wilsvorming bij één van de partijen het gehele contract op de helling zet. Hetzelfde gegeven verklaart ook waarom in het Frans-Belgische recht alle factoren die de zuivere wilsvorm ing aantasten besloten liggen in één overkoepelende subjectgerichte theorie: de leer van de wilsgebreken. De benadering is subjectgericht, omdat de aantasting van de zuivere wil van het contracterende subject voor elk van de wilsgebreken het uitgangspunt vormt. Het Anglo-Amerikaanse contractenrecht legt historisch gezien bij de contractsvorming veeleer de nadruk op de objectieve belofte van elke partij en de aanvaarding daarvan door de tegenpartij, zonder daarbij uit te gaan van wat de partijen daarmee wilden bereiken. Het gevolg daarvan is dan ook dat, wanneer het contract de partijen opzadelt met wat zij bij nader inzien eigenlijk niet wilden, het Anglo-Amerikaanse contractenrecht weinig soelaas biedt. Wat partijen wilden is voor de totstandkoming van de overeenkomst immers van geen tel. Dat verklaart waarom het Anglo-Amerikaanse contractenrecht zich concentreert op de vraag of de belofte objectief gezien aan de vereisten voldoet. De grondslag voor de beoordeling van de wil is dus niet gelegen in de interne psychologie van de contractant, maar in diens uitwendige gedrag. Anders dan de continentale leer van de wilsgebreken gaat het Anglo-Amerikaanse contractenrecht op een versnipperde wijze om met het probleem van de gebrekkige totstandkoming van contracten, doorheen de doctrines van mistake en misrepresentation. Die verschillende visie op contracteren, gecombineerd met de primordiale bekommernis van het Anglo-Amerikaanse recht om de belangen van de tegenpartij en de eerbiediging van diens gewekte vertrouwen te behartigen, verklaart de Engelse en Amerikaanse houding. Die is immers veel meer gericht op de vrijwaring van de contractuele rechtszekerheid via een bescherming van de zorgvuldige uitvoering van het contract, dan op de bescherming van de wilsovereenstemming of de intentie van de contractanten. Een statische en dynamische vergelijking van de dwaling en het bedrog met de figuren mistake en misrepresentation illustreert de gevolgen van het verschil tussen het" "Doktersbriefjes tijdens en na corona: beter afschaffen" "Alexander MAES, Steven RENETTE" "Volgens Alexander Maes en Steven Renette is de coronacrisis ook het aangewe-zen moment om het nut van doktersbriefjes in arbeidsrelaties te herbekijken. Zij zien een grotere rol weggelegd voor de arbeidsarts. werknemers om één week uit te zieken zonder doktersbriefje. Een oproep die ook steun vond bij huisartsen en de Christelijke Mutualiteit. De toenmalige ministers van Werk (Kris Pee-ters) en van Volksgezondheid (Maggie De Block) waren echter niet enthousiast en ook sommige werkgeversorganisaties kantten zich tegen het voorstel, vanuit de vrees dat dit de deur zou openen voor misbruik. GOEDE ARGUMENTEN TEGEN Nochtans zijn er ook naast het ontlasten van het takenpakket van huisartsen enkele goede argumenten voor het afschaff en van de attes-ten. Zo zou het voor de werknemer zelf gezon-der zijn om zich te kunnen toeleggen op een herstel, eerder dan zich (ziek) te moeten ver-plaatsen naar een huisarts enkel en alleen voor een doktersbriefje. Daarnaast is de huidige praktijk niet doelma-tig, in die zin dat huisartsen enkel attesten kunnen voorschrijven die een volledige ar-beidsongeschiktheid inhouden. Alsof patiën-ten ofwel 100 procent arbeidsongeschikt zijn ofwel volledig arbeidsgeschikt. Die binaire be-nadering is zeker voor mensen die lijden aan een progressieve aandoening (bijvoorbeeld multiple sclerose) problematisch. Een willekeurige greep uit de rechtspraak leert verder dat werkgevers nog al eens naar dok-tersbriefjes grijpen om een ontslag te verant-woorden als komt vast te staan dat de zieke werknemer blijkbaar in staat is om tijdens zijn voorgeschreven arbeidsongeschiktheid toch nog andere activiteiten te ondernemen (bij-voorbeeld een fi etstocht ten voordele van Kom Op Tegen Kanker, het volgen van een opleiding in avondonderwijs...). Hoewel de werkgevers in die voorbeelden ongelijk kregen van de rechter omdat de werknemers wel het over-eengekomen werk niet konden uitvoeren, ont-staat zo de indruk dat doktersbriefjes al te ge-makkelijk en soms zelfs ronduit ten onrechte, worden verstrekt. In dat kader past dan ook de verontwaardiging die afgelopen najaar ont-stond toen bleek dat een huisarts een afwezig-heidsattest afl everde omdat de hond van een patiënt ziek was. Tot slot is het voor sommige ziekten ook niet nuttig om een attest bij de huisarts te gaan ha-len. Andere gezondheidszorgberoepen zijn soms beter geplaatst om de arbeidsonge-schiktheid te beoordelen. In de eerste plaats kan gedacht worden aan de arbeidsarts, die gespecialiseerd is in de opvolging van arbeids-ongeschiktheden, maar nu enkel een rol krijgt in de preventie ván en re-integratie ná arbeids-ongeschiktheid. Specifi eke problemen doen zich daarnaast voor bij psychische kwetsbaar-heden waarvoor patiënten doorgaans worden behandeld door een psychotherapeut. Omdat die laatsten geen afwezigheidsattesten mogen uitschrijven, moet de patiënt daarvoor naar zijn huisarts. Er bestaat al langer kritiek op dat gegeven. Huisartsen zouden onvoldoende op de hoogte zijn van bijvoorbeeld het verloop van een burnout en bijgevolg onrealistisch korte of lange afwezigheden vooropstellen. Alexander Maes en Steven Renette N aar aanleiding van het uitbreken van de coronacrisis kon plots wat jaren onmogelijk werd geacht. Werkne-mers worden vandaag op hun woord geloofd wanneer ze zich ziek melden. Op basis van een louter telefonisch consult kun-nen huisartsen sinds 11 maart 2020 immers at-testen van arbeidsongeschiktheid afl everen. Méér nog, huisartsen roepen werkgevers op om gewoon geen doktersbriefje meer te vragen. Ze verliezen namelijk te veel tijd met het schrijven van zulke attesten waardoor mensen met ern-stiger klachten niet de nodige aandacht krijgen. De roep om de huisartsen te ontlasten van het schrijven van eenvoudige doktersbriefjes klinkt nochtans al veel langer. Onder andere professor Godderis van de KU Leuven roept al jaren op de mogelijkheid in te voeren voor Momenteel loopt er dan ook een pilootproject bij het RIZIV om huisartsen daarin beter te be-geleiden. Het zou echter beter zijn die last weg te nemen uit hun takenpakket. GEEN WETTELIJKE VERPLICHTING Ook juridisch is er weinig in te brengen tegen het voorstel om het voortaan zonder attesten van de huisarts te doen. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, bestaat er geen wet-telijke verplichting voor een werknemer om een attest in te dienen. Ook vóór de coronacri-sis stond het de werkgever dus vrij om de werknemer op diens woord te geloven. Enkele wetgevende ingrepen dringen zich wel op als we als maatschappij willen inzetten op die mentaliteitswijziging. Zo zou de arbeidsarts veel vroeger in de arbeidsongeschiktheid be-trokken kunnen worden om de re-integratie van een arbeidsongeschikte werknemer te be-spoedigen, eventueel bijgestaan door de huis-arts en/of psycholoog. De werkgever die vreest dat één en ander de deur zou openzetten voor misbruik kan nog steeds een controle-arts stu-ren. Maar ook de rol van die arts zou afge-bouwd kunnen worden ten voordele van de arbeidsarts. In dat opzicht kunnen we naar Nederland kijken. De taken van huisarts en ar-beidsarts zijn daar duidelijker afgelijnd. De huisarts bekijkt de gezondheid van de patiënt en behandelt of verwijst door naar een specialist. De arbeidsarts beoordeelt de arbeids(on) geschiktheid. Met het oog op het herstel van de werknemer en diens mogelijke re-integratie op de werkvloer overweegt de arbeidsarts wat de beste oplossing is: een verlichting van het takenpakket, een deeltijdse tewerkstelling, thuisblijven,… De coronacrisis heeft het belang van een per-formant gezondheidssysteem onderstreept. De doktersbriefjes in hun huidige vorm dragen daar niet toe bij. Alexander Maes is drs. rechten aan de Universiteit Hasselt. Steven Renette is advocaat. FORUM juristenkrant@wolterskluwer.com © Dewallens & partners 'W einig mensen realiseren zich dat hun leven, de essentie van hun persoonlijkheid, hun capaciteiten en hun durf, alleen de uitdrukking zijn van hun geloof in de veiligheid van hun omgeving. De moed, de zelfbeheersing, het ver-trouwen; de emoties en principes; elke grootse en elke onbelangrijke gedachte behoort niet aan het individu maar aan de menigte: aan de menigte die blind gelooft in de onweerstaanbare kracht van haar in-stellingen en haar zedelijke normen, in de kracht van de politie en van haar opinie.' Ik zeg u, die Joseph Conrad had dat 120 jaar geleden goed gezien, toen hij zijn Heart of Darkness schreef. En dan had die nog niet eens een coronacrisis meegemaakt! Hoewel, een verblijf in Congo Vrijstaat aan het einde van de negentiende eeuw kan ook wel meetellen in de afdeling 'enige ervaring met een lockdown'. Conrad wist hoe fl interdun beschaving zijn kan en hoe snel le contrat social verandert in een Mad Max-fi lm. Als het er echt om spant, is de rol van de overheid primordi-aal. Die moet zichtbaar zijn en vertrouwen uitstralen. We willen leiders zien die het beste met ons voorhebben en ons altijd de waarheid vertel-len. Want eerlijk duurt het langst, toch? Begin april was er in ons land een relletje over dat kostbare goud, beter bekend als een mondmasker. De overheid, experts incluis, zou vraagtekens gezet hebben achter de noodzaak van die maskers, sim-pelweg omdat er niet genoeg waren voor iedereen. Ik bespaar u de details , u heeft dezer dagen tijd genoeg om ze zelf op te zoeken. Maar DE vraag was: Mag de overheid in deze een leugentje om bestwil lanceren? Ik neem u even mee naar 10 mei 1940. Toen was het hier ook al niet om te lachen. Duitsland viel België binnen en een heleboel landgenoten sloegen meteen op de vlucht. De inval van augustus 1914 lag dan ook vers in het nationale geheugen. Toen was de toon aan het begin van de oorlog veel optimistischer geweest. Zo schreef Le Soir op 20 augustus deze geruststellende woorden: 'Onze Franse en Engelse bondgenoten hebben zich bij ons leger vervoegd. Vijftien dagen na het eerste gevecht zijn de Duitsers nog nauwelijks opgeschoten. Ze blijven vastzitten in Luik.' Noem het gerust fake news avant-la-lettre. Diezelfde dag nog trokken de Duitse troepen Brussel binnen. Dat herinnerden de Belgen zich in 1940 nog zeer goed. Ze liepen voor hun leven, richting Frankrijk. Stel dat de overheid toen na een paar dagen deze eerlijke boodschap had verspreid: 'Waarde landgenoten, de situatie is hopeloos. Ons leger wordt overrompeld door de Duitse plet-wals, onze luchtmacht is volledig uitgeschakeld. Het is hier eigenlijk een complete chaos. De koning en zijn regering zitten niet eens op één lijn. En denk maar niet dat de Fransen of de Britten ons zullen redden. Want die weten het ook al lang niet meer. Maar sla niet op de vlucht, hou de wegen vrij, zodat ons leger tenminste vrij kan bewegen. Wij dan-ken u.' Dat zou een transparante communicatie geweest zijn met als gevolg? Nog meer vluchtelingen, nog meer chaos en paniek, nog meer doden. Stel dat de Belgische overheid op 20 maart dit had verklaard: 'Zo'n mondmasker is zeer geschikt voor iedereen om het virus niet te ver-spreiden onder zij die u dierbaar zijn, maar geef toch maar uw maskers aan ons. Hamster ze niet, steel ze niet uit de ziekenhuizen, want dat is de plek waar ze nu echt wel kunnen gebruiken.' Zouden de Belgen mas-saal hun maskers gedoneerd hebben aan zo'n eerlijke overheid die zo-veel vertrouwen uitstraalt? Wat denkt u zelf? Niet liegen hé. Bert Kruismans is jurist en comedian. COLUMN Bert Kruismans Heart of Darkness 'Daarom zou de overheid een wet of volmachtsbesluit kunnen uitvaardigen waarin voorzien wordt in immuniteit tijdens deze crisis voor zorgverleners die zich houden aan de wetenschappelijke richtlijnen. Dan komen er geen aansprakelijkheidsclaims.' Advocaat en professor medisch recht Filip Dewallens pleit voor juridische bescherming van artsen tegen coronaclaims door patiënten of hun familie, naar aanleiding van berichten daarover uit Luik. DE MORGEN, 6 APRIL 2020 Doktersbriefjes tijdens en na corona: beter afschaffen this jurisquare copy is licenced to Universiteit Hasselt"