Titel "Korte inhoud" "Grammaticalisatie en (inter) subjectificatie" "Het project heeft als doel een bijdrage te leveren aan de huidige onderzoeksinspanningen omgaan met (de interactie tussen) de processen van grammaticalisatie (in het structurele domein) en (inter) subjectificatie (in het semantische domein) in taalverandering. Het zal zich richten op drie belangrijke punten: 1) de precieze aard van de semantische veranderingen in subjectificatie en in intersubjectification, en hun relatie met de structurele ontwikkelingen in grammaticalisatie. 2) De teleologie van de processen: zijn grammaticalisatie en (inter) subjectificatie unidirectioneel of niet? 3) De '' scope '' van deze processe: hoe grammaticalisatie en (inter) subjectificatie andere mechanismen van taalverandering, in het bijzonder, naar analogie?" "Zelfobjectificatie en seksuele media-effecten: een exploratieve studie in de vroege adolescentie." "Steven Eggermont" "School voor Massacommunicatieresearch (OE)" " De mogelijk schadelijke invloed van blootstelling aan media op de seksualiteitsbeleving van adolescenten staat hoog op de maatschappelijke én wetenschappelijke agenda. Deze bezorgdheid stoelt deels ophet omvangrijke mediadieet dat adolescenten dagelijks consumeren. Populaire media zijn herhaaldelijk bekritiseerd in inhoudsanalyses wegens hun eenzijdige klemtoon op het genotsaspect en hun geringe aandacht voor de relationele context van seksuele activiteiten. De bij seksuele interacties betrokken personages zijn bovendien vaak slanke, op uiterlijk gericht meisjes die willen behagen, en gespierde, op genot gerichte jongens in een dominante rol. Deze systematische vertekening van seksualiteit inmassamedia inspireerde het afgelopen decennium meer dan 100 studies naar de mogelijke gevolgen hiervan voor adolescenten. Diverse studies ondersteunden de aanname dat media de seksuele ontwikkeling van adolescenten kunnen schaden; andere blijven het bestaan van dergelijke effecten in vraag stellen. Een mogelijke verklaring voor deze inconsistentie is de ontoereikende aandacht die is geschonken aan de vraag hoe seks in de media het gedrag en denken van adolescenten beïnvloedt. De academische belangstelling voor verklarende factoren en processen bleef relatief beperkt. Deze lacune vormde het uitgangspunt voor deze doctoraatsstudie.Een eerste doel was te onderzoeken of persoonlijkheids- en ontwikkelingskenmerken de relaties tussen mediagebruik en seksuele attitudes en gedragingenmodereren, en dit met de intentie om risicogroepen te identificeren. Drie deelstudies gingen in op de rol van (respectievelijk) een socialiserende actor (d.i. gehechtheid aan de moeder), een  persoonlijkheidskenmerk (d.i. sensatiezucht), en een biosociale factor (d.i. puberale ontwikkeling). De eerste, cross-sectionele studie (N = 1,026) toonde aan dat meisjes met een hogere gehechtheid aan hun moeder minder vatbaar waren voor de invloed van televisiekijken op opvattingen over seks als een recreatief tijdverdrijf en de acceptatie vanstereotype seksuele geslachtsrollen. Bij jongens functioneerde een hogere gehechtheid aan de moeder niet als een beschermende factor; een sterkere gehechtheid hing zelfs samen met een verhoogde kans om beïnvloed te worden door televisiekijken. De tweede, longitudinale studie (N = 1,096) wees uit dat meisjes met een hogere score voor sensatiezucht, maar ook jongens met een lagere sensatiezucht vatbaarder waren voor deimpact van televisiekijken op hun attitudes tegenover ongebonden seksuele exploratie. Een lagere sensatiezucht bij meisjes en een hogere score voor sensatiezucht bij jongens verlaagden dan weer de kans op beïnvloeding door televisiekijken. De derde, longitudinale studie (N = 639) gaf aan dat frequente gebruikers van pornografische websites vijf keer meer kans hadden om seksueel actief te worden dan niet-gebruikers. Puberale status modereerde dit verband: een verhoogde kans tot seksuele initiatie werd vastgesteld bij pornografiegebruikers in de vroege puberteit  en een lagere kans tot seksuele initiatie in de late puberteit. Op deze manier ondersteunen de drie deelstudies dat externe factoren de relatie tussen mediagebruik en seksuele ontwikkeling modereren. De onverwachte resultaten, zoals de bevinding dat gehechtheid aan de moeder meisjes behoedt voor een negatief televisie-effect, terwijl deze gehechtheid het effect bij jongens versterkt, suggereren evenwel dat de moderatoren niet eenvoudigweg risicogroepen aanduiden.Een tweede doel was nagaan of concepten uit de objectiveringtheorie de relatie tussen mediagebruik en seksuele attitudes en gedragingen kunnen verklaren, d.i. mediëren. Voor objectiveringtheorie staan seksualiserende boodschappen centraal; zulke boodschappen suggereren dat een persoon gewaardeerd wordt omwille van zijn/haar uiterlijk en dus niet omwille van zijn/haar persoonlijkheid. Dergelijke boodschappen zouden adolescenten aanzetten tot het observeren van hun eigen lichaam vanuit het perspectief van een ander. Een dergelijk geobjectiveerd zelfbeeld zou het ontwikkelen van positieve attitudes t.o.v. intieme seksuele relaties afremmen en deelname aan risicovol seksueel gedrag bevorderen. Objectiveringtheorie legt op die manier een verband tussen blootstelling aan bepaalde boodschappen en de ontwikkeling van bepaalde seksuele attitudes en gedragspatronen, en lijkt derhalve een verklarend kader te bieden voor seksuelemedia-effecten. Alvorens dit inzicht empirisch te toetsen, is een nieuwe, meer geavanceerde conceptualisering van een geobjectiveerd zelfbeeld uitgewerkt, het zgn. three-step process of self-objectification. Twee cross-sectionele deelstudies brachten dit driestapsproces in kaart en relateerden het aan het gebruik van seksualiserende media bij meisjes (N = 558) en jongens (N = 911). Concreet werd aangetoond dat seksualiserend mediagebruik positief gerelateerd was aan de internalisering van schoonheidsidealen en aan zelfobjectivering. Daarnaast was seksualiserend mediagebruik indirect gerelateerd aan zelfobjectivering via internalisering, en aan body surveillance via internalisering en zelfobjectivering. Voortbouwend op deze bevindingen, gingen twee afsluitende deelstudies na of objectiveringtheorie een verklaring biedt voor seksuele media-effecten; meer bepaald of het drieledige zelfobjectiveringsproces de relatie tussen mediagebruik en seksualiteit medieert. De eerste, longitudinale studie (N = 1,041) toonde aan dat blootstelling aan seksualiserende sitcoms de ontwikkeling van het driestapsproces over de tijd heen voorspelde. Één componentvan het driestapsproces, nl. de internalisering van schoonheidsidealen,voorspelde op zijn beurt het aanvaarden van stereotype seksuele geslachtsrollen. Ook de tweede, longitudinale studie (N = 730) legde een verband tussen mediagebruik, nl. het lezen van seksualiserendemagazines, en het driestapsproces. Deze studie voegde eraan toe dat verschillende componenten van zelfobjectivering gedifferentieerd inwerken op de seksuele ontwikkeling.  Body surveillance was een positieve voorspeller voor de initiatie van petting behavior, terwijl zelfobjectivering de initiatie van seksuele geslachtsgemeenschap voorspelde. Deze deelstudies wijzen op de waarde van objectiveringtheorie voor de verklaring van de relatie tussen media en de seksualiteitsbeleving van adolescenten. De bevindingen roepen evenwel ook vragen op; het lijkt er op dat de verklarende kracht van objectiveringtheorie afhankelijk is van een aantal factoren, zoals de receptie en interpretatie van mediaboodschappen door adolescenten, die onderwerp moeten zijn vanvoortgezet onderzoek. " "Patronen en alternerende structuren voor de uitdrukking van de toekomende tijd in het Gallo-Romaans: functioneel-systemische uitdagingen voor de grammaticalisatie theorie." "Piet Mertens" "Onderzoeksgroep Comparatieve, Historische en Toegepaste Taalkunde, Leuven" "Dit project onderzoekt de alternering en concurrentie tussen het gebruik van de indicatief futurum (je chanterai), perifrastische constructies met futurum betekenis (je vais chanter), en het praesens pro futuro (je chante ce soir) in de drie groepen van het Gallo-Romaans, nl. het Frans (zowel de standaardtaal als de Noord-Franse dialecten), het Francoprovençaals, en het Occitaans. Onze database bevat gegevens van bestaande geschreven en gesproken bronnen en van nieuwe enquêtes verzameld op basis van fieldwork. De statistische analyse van het corpus gaat de impact na van een reeks taalinterne (i.e. de syntactische en semantisch-referentiële context), sociale (i.e. leeftijd, onderwijsniveau en geslacht van de informanten), en dialect-geografische variabelen op de selectie van de formules die toekomst uitdrukken. De statistische output wordt bekeken tegen de achtergrond van de prevalente theorieën in de historische en cognitieve linguïstiek. Meer bepaald wordt de toepasbaarheid onderzocht van de noties en concepten van (de)grammaticalisatie, exaptatie, subjectificatie en metaforisering op de evolutie van de expressie van futuriteit in het Gallo-Romaans. De werkhypothese van waaruit dit onderzoek vertrekt is dat de keuze tussen de verschillende formele opties voor de uitdrukking van futuriteit niet random is, maar functioneel gemotiveerd; medebepaald door geo-linguïstische en sociale parameters." "Een diachrone studie van de 'mental-state-predicaten' in het Nederlands" "Jan Nuyts" "Grammar and Pragmatics" "Dit project beoogt een diachrone (taalhistorische) studie van de mental-state-predicaten 'denken', 'geloven', 'vermoeden' en 'vinden' in het Nederlands, op basis van corpusdata uit verschillende taalstadia vanaf het Oudnederlands, in functie van een bijdrage tot een aantal theoretische discussies in de historische en in de algemene taalkunde." "Een omvattende semantische en formele beschrijving van nominale groepen die complementzinnen nemen in het Engels: verwaarloosde bron van grammaticalisatie- en subjectificatieprocessen en locus van synchrone variatie." "Kristin Davidse" "Onderzoeksgroep Functionele en Cognitieve Taalkunde: Grammatica en Typologie (FunC), Leuven" "Het voorgestelde project wil op basis van synchroon en diachroon corpusonderzoek komen tot een omvattende beschrijving van nominale groepen (NGen) die complementzinnen (CZen) nemen in het Engels (Biber et al.1999: 648-656) als onbeschreven bronconstructie voor zeker 3 grammaticalisatie- en subjectificatieprocessen (complexe subordinatoren, modale hulpwerkwoorden en markers). De descriptieve bijdrage van deze 3 casestudys aan grammaticalisatieonderzoek heeft daarenboven theoretische repercussies voor prominente grammaticalisatiemodellen en de toch overwegend reductieve modellen voor semantiek, decategorialisatie en paradigmaticiteit die hen ondersteunen. Ze nopen tot een aanvulling van het arsenaal van bronconstructies dat momenteel erkend wordt in grammaticalisatie en stellen de major clines waarin nomina/werkwoorden zich kunnen inschakelen in vraag (Hopper & Traugott 2003:110-111). Het project beoogt zo tot dusver verwaarloosde factoren als lexicale en structurele persistence, specialisatie, fraseologie en partïele decategorialisatie positief te herdenken i.t.v. hoe ze de paradigmata van de doelconstructies verrijken. Op deze manier kan ook het descriptief-theoretische belang beargumenteerd worden van alomtegenwoordige emergent grammar, i.e. structuren en paradigmata in ontwikkeling als dynamische semi-stabiele systemen (Hopper 1991, Brems 2007). De erkenning en beschrijving van het diachrone potentieel van de NG+CZ-constructie draagt bij tot een adequatere synchrone afbakening van de categorie doordat de synchrone variatie gezien wordt als het resultaat van semantische en structurele veranderingsprocessen, i.e. synchronic layering (Hopper & Traugott 2003)." "De invloed van seksuele objectivering in media: Een triangulatiestudie naar de rol van leeftijdsgenoten in de relatie tussen mediagebruik en zelfobjectivering bij adolescenten." "Steven Eggermont" "School voor Massacommunicatieresearch (OE)" "Het huidige project wil daarom de rol van de seksuele objectivering van gelijken en gepercipieerde gelijkenormen van seksuele objectivering in het media / zelfobjectiveringsmodel bestuderen." "De effecten van blootstelling aan seksualiserende media op de seksuele ontwikkeling van adolescenten." "Steven Eggermont" "School voor Massacommunicatieresearch (OE)" "Het postdoctoraat project onderzoekt hoe media het welzijn van jongeren beïnvloeden door middel van vijf studies. Een eerste longitudinale studie beoogt kennis over media effecten, seksualiteit, objectivering en ontwikkelingstheorie te combineren om te onderzoeken hoe sensatiezucht de relaties tussen media, zelfobjectivering en seksueel gedrag modereert. Een tweede longitudinale studie reageert op de vraag naar meer onderzoek naar verklarende factoren voor seksuele media effecten door te testen of gender stereotype normen over seksueel gedrag de relaties tussen mediagebruik en seksueel gedrag mediëren. Een derde longitudinale studie bouwt verder op literatuur over culturele verschillen in media-adoptie en onderzoekt hoe Amerikaans televisieprogrammas het seksuele gedrag van Amerikaanse en Belgische jongeren beïnvloeden. Een vierde experimentele studie onderzoekt hoe verschillende seksualiserende ervaringen relateren tot zelfobjectivering door te vergelijken hoe jongeren reageren op blootstelling aan seksualiserende media en op een seksualiserende manipulatie die door een persoon wordt uitgelokt. Een vijfde experimentele studie verkent de aanname dat adolescenten omwille van ontwikkeling gerelateerde redenen meer vatbaar zijn voor seksuele media effecten dan volwassenen door de impact van verschillende media stimuli te vergelijken tussen adolescenten en jongvolwassenen."