Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "Evaluation of intermittent preventive treatment during pregnancy (IPTp) in Chókwè district, Southern Mozambique: coverage and effect on pregnancy and parasitological outcomes" "Sónia Maria M. Enosse, Luc Kestens, Anna Rosanas-Urgell" Malariologie "Malaria during pregnancy is an important cause of maternal and fetal morbidity and mortality, including an estimated 100,000 infant deaths worldwide each year, mostly due to malaria related low birth weight. The efforts for malaria control have focused on vector control, effective treatment and preventive treatment during pregnancy. In compliance with WHO recommendations, Mozambique introduced intermittent preventive treatment with Sulfadoxine/Pyrimethamine (IPTp-SP) as standard of care for malaria control in pregnant women in 2006. However, the proportion of pregnant women who benefit from this program is still low and there is poor adherence to the adequate IPTp-SP regimen, particularly in rural communities. Careful investigations for better implementation of existing interventions and approaches targeting specifically the rural population are needed. On the other hand, the widespread use of SP has raised concerns on the increasing resistance of P. falciparum to SP as well as to the potential effect of SP to gametocytemia and thus increased malaria transmission. The aim of this project is to contribute to the efforts towards malaria control by assessing the coverage of IPTp-SP and its effect on malaria outcomes, SPresistance and malaria transmission in Chókwé district, a rural and malaria endemic area located in Gaza Province, Southern Mozambique. Study overall Objective: To assess the coverage of IPTp and the factors influencing it in Chókwè area, Mozambique, as well as its effect on clinical malaria and parasitological outcomes." "BOF bilaterale samenwerking: Evaluation of irradiation effects on coal sulfur forms and chemical desulfurization using AP-TPR method" "Jan YPERMAN" "Toegepaste en Analytische Chemie" "Steenkool is de belangrijkste niet-hernieuwbare fossiele energiebron. Steenkool bevat verschillende onzuiverheden zoals zwavel, silicaten, carbonaten, sulfaten en zware metalen. Waarbij zwavel schadelijk is voor gewassen, leidt tot corrosie en ademhalingsproblemen bij dieren en mensen veroorzaakt. Vandaar dat het noodzakelijk is om het zwavelgehalte in steenkool te verminderen vooraleer het te gebruiken in verschillende toepassingen. Demineralisatie en desulfurisatie van steenkool kan bekomen worden door zowel fysische als chemische technieken. De fysische processen zijn kostefficiënte methoden maar zijn niet effectief in het scheiden van fijn gedispergeerde of chemisch gebonden mineralen. De chemische methodes zijn wel gekend voor het doeltreffend demineraliseren en desulfuriseren van steenkool door gebruik te maken van de oplosbaarheid van anorganische substanties in verschillende solventen. In dit project wordt het gebruik van ultrasoon - en microgolfstraling als mogelijke alternatieve zuiveringsmethode voor steenkool nagegaan. Voor deze methoden wordt het effect op de chemische desulfurisatie en op de verbrandingseigenschappen van steenkool bestudeerd." "Effect van feedback en een behoefte-ondersteunende coach op fysieke activiteit bij werkende volwassenen: validatie van een multisensor activiteiten monitor en evaluatie van een interventie" "Johan Lefevre" "Onderzoeksgroep Fysieke Activiteit, Sport & Gezondheid" "De huidige aanbevelingen betreffende fysieke activiteit (FA) adviseren volwassen om ten minste 150 minuten per week matig intensieve of 75 minuten per week hoog intensieve aerobe inspanningen te leveren. Eenenveertig percent van de Belgische bevolking voldoet niet aan bovenstaande richtlijnen. Nochtans werd meermaals aangetoond dat FA goed is ter preventie en behandeling van verschillende gezondheidsproblemen zoals metabole aandoeningen, hart en vaatziekten en bepaalde vormen van kanker. Mensen zijn zich wel bewust van de gezondheidsvoordelen van zon fysiek actieve levensstijl maar achten zich vaak niet capabel om actie te ondernemen enhun gedrag te veranderen. De FA richtlijnen lijken soms moeilijkbereikbaar, voornamelijk omdat fysiek inactieve mensen niet beseffen dat ze onvoldoende bewegen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld roken, is FAcomplex en multidimensioneel, wat het moeilijk meetbaar maakt. FA wordtgekenmerkt door frequentie, duur, intensiteit en het type van activiteit; het vindt plaats in verschillende domeinen en kan zowel bestaan uit toevallige als geplande activiteiten. Volgens onderzoek overschat 48 tot 61% van de inactieve bevolking hun eigen FA niveau. Ondanks het feit datzij de grootste risicogroep vormen voor gezondheidsproblemen, zullen zij hun inactiviteit niet als ongezond gedrag erkennen en bijgevolg zullenze weerstand bieden om hun gedrag te veranderen. Zij zijn daardoor ook minder gevoelig voor allerlei gezondheidscampagnes. Daarom is het belangrijk om eenvoudige en gemakkelijk te implementeren methodes te ontwikkelen die het bewustzijn van het eigen activiteitsniveau kunnen bevorderen en de motivatie om meer fysiek actief te worden kan doen aanwakkeren. Verschillende interventiestudies uit het verleden hadden als doel het activiteitsniveau van inactieve volwassen te laten toenemen. Ondanks het feit dat de meeste van deze studies succesrijk zijn op korte termijn, tonen recente reviews toch aan dat het effect op lange termijn eerder klein was en dat verandering op lange termijn dus zeer moeilijk blijft. Het is echter wel aangetoond dat het meten van het activiteitsgedrag en het geven van feedback op het gedrag en/of de gedragsuitkomst kan helpenom het bewustzijn omtrent iemand zijn/haar gedrag te verhogen en de redenen om dat gedrag te veranderen te laten toenemen.Er is steeds meer interesse in het meten van individuele FA niveaus. Onderzoekers gaanop zoek naar nieuwere meettechnieken die accuraat, betrouwbaar, praktisch en betaalbaar zijn. Stappentellers worden in heel wat interventiestudies gebruikt met als doel het verhogen van FA. Ze leveren onmiddelijke feedback omtrent het FA niveau en hebben op deze manier een dubbele functie: als meetinstrument en als motivator van FA. Als men enkel mensen wilmotiveren om meer fysiek actief te worden is een stappenteller eigenlijk voldoende en zijn ze erg geschikt vanuit een financieel standpunt. Indien men echter het energieverbruik wil meten, dan kan men beter beroep doen op meer gesofisticeerde accelerometer-gebaseerde toestellen.De SenseWear Armband (BodyMedia, Inc. Pittsburgh, PA) is een lichaamsmonitor die gedragen wordt aan de bovenarm en het energieverbruik schat op basis van informatie die verzameld wordt via verschillende sensoren. De sensoren registreren huidtemperatuur, warmteafgifte en galvanische weerstand. Daarenboven is het toestel voorzien van een 2-assige accelerometer waardoor elk type lichaamshouding en actie geïnterpreteerd kan worden. De innovatie van het integreren van fysiologische metingen met accelerometrie kan de estimatie van het energieverbruik verbeteren, voornamelijk tijdens activiteiten van lage intensiteit en activiteiten met beperktelichaamsbeweging (bv. weerstandstraining). The SWA werd gevalideerd alseen accuraat toestel voor zowel minuut-per-minuut als het gemiddelde energieverbruik bij laag-tot-matig fysieke activiteiten. Het is echter ookbelangrijk om de validiteit van de SWA te onderzoeken tijdens zware en zeer zware inspanningen, aangezien de nieuwe aanbevelingen voor FA ook het aandeel van zwaardere fysieke inspanningen beklemtonen. Recentelijk werd een nieuw algoritme onwikkeld met als doel het verder verbeteren vande estimatie van het energieverbruik.Eerdere validatiestudies legden de focus op één type intensiteit en includeerden geen verschillendeintensiteiten gaande van matig tot zeer zware intensiteit in één enkeleinspanningstest. Daarenboven heeft nog geen enkele studie het nieuwe SWA algoritme gevalideerd. Ook de validiteit van de SWA ten opzichte van een gouden standaard meettechniek in verschillende temperatuurscondities werd nog niet eerder onderzocht. Het meten van het energieverbruik van mensen die trainen in verschillende temperaturen bij verschillende intensiteiten kan echter interessant zijn om objectief en zonder al te veel moeite de belasting van de inspanning te bepalen. Deze lacunes in de literatuur vormden de basis van waaruit het methodologisch hoofdstuk van deze doctoraatsthesis werd opgesteld.  De eerste studie van dit methodologisch hoofdstuk vergeleek het nieuwe SWA algoritme met de methode van de indirecte calorimetrie (IC) in het estimeren van hetenergieverbruik bij verschillende snelheden variërend tussen matige en zeer zware intensiteit (studie 1). De resultaten geven aan dat de SWAhet energieverbruik onderschat met 0.93 ± 1.21 kcal/min (p" "Designing and evaluating provider results-based financing for tuberculosis care in Georgia: understanding costs, mechanisms of effect and impacts" "Bruno Marchal" "Departement Volksgezondheid, Beheer, Reproductieve en Maternale Gezondheid, Complexiteit en Gezondheid" "developing a provider incentive payment scheme for Tuberculosis (as a pilot intervention) and will generate evidence on its effects on adherence and treatment success rates and costs. The study will start with the problem conceptualization and the intervention design in collaboration with the policy makers at the national level. The research will seek to answer the following research questions: (1) What is the impact of provider-focused Results Based Financing (RBF) on patients' adherence to tuberculosis treatment and treatment outcomes of both Drug-Susceptible (DS) and Multi Drug Resistant (MDR) patients in Georgia? The impact of RBF will be evaluated using a quasi-experimental trial design. Eligible facilities will be randomly selected in 20 districts, then randomly allocated to intervention and control groups. The study population will include nurses and physicians involved in TB primary care and TB patients (DS & MDR-TB cases), who provide TB treatment to approximately 500 patients, which represents 12% of the expected total newly registered TB patients. The intervention will be RBF with provider incentives, complementing the existing patients' incentives. The comparison will be of intervention (RBF) and control groups (existing funding model), considering the variety of the contexts (e.g. semi-urban/urban, and public/private facilities). The outcome measures will be adherence to TB treatment and treatment success rate. (2) Is the RBF intervention cost-effective? Cost-effectiveness analysis will generate evidence on the costs of the intervention by comparing the existing model with the added supply side RBF intervention. (3) How does it work, for whom and in which conditions? and (4) How should RBF be modified to optimize national roll-out for this and possibly other health services? To identify the mechanisms of change and the context factors that enhance or undermine the effectiveness of the RBF intervention, will be carried out realist case studies in a sub-set of sites. This theory-informed trial design will allow assessing how and why the RBF scheme leads to the observed results." "Evaluatie van het effect van gepersonaliseerde niet-invasieve hersenstimulatie tijdens de uitvoering van een bimanuele coördinatietaak." "Raf MEESEN" "Revalidatiewetenschappen, Universidade de Lisboa" "De Onderzoeksraad van de Universiteit Hasselt keurde het verblijf goed van dr. Diego Andrés Blanco Mora (Universiteit van Lissabon, Portugal). Tijdens dit verblijf zal Diego Andrés Blanco Mora onderzoek uitvoeren in samenwerking met de onderzoeksgroep REVAL." "Endotoxins (LPS): Biomerkers voor blootstelling en effect, Toxicokinetiek en Evaluatie van de efficaciteit van in-feed mitigatiestrategieën in vleeskippen" "Siska Croubels" "Vakgroep Pathobiologie, Farmacologie en Bijzondere Dieren" "Dit project bestudeert de bio-analyse en toxicokinetiek van endotoxines en eicosanoïden in vleeskippen." "Inhibitie van deubiquitinases in hepatocellulair carcinoom: een preklinische evaluatie van het potentieel therapeutisch effect van combinatiebehandelingen met tyrosine kinase inhibitoren en immuun checkpoint inhibitoren" "Geavanceerd heptocellulair carcinoom (HCC) is een lethale cancer en het lot van een meerderheid van HCC patienten. Systematische behandeling met tyrosinekinaseremmers (TKI) of, sinds eind 2020, met een combinatie van TKI en een immuun-checkpoint-inhibitor (ICI) biedt slechts een beperkt overlevingsvoordeel voor de minderheid van patiënten en heeft aanzienlijke bijwerkingen. Er is dus dringend behoefte aan nieuwe combinatietherapieën. Deubiquitinases (DUBs) zijn een uitgebreide familie van enzymen die de stabiliteit en activiteit van oncoprotëines controleren. Wij toonden reeds aan dat inhibitie van de DUB UCHL1 in vitro de TKI sorafenib bij veel lagere dosis toxisch maakt voor HCC-cellen dan bij sorafenib alleen. In dit project zullen we - via in vitro kwantitatieve screening in celllijnen of in coculturen van patienttumor- en immuuncellen - de toxische/anti-invasieve effecten van combinaties van DUB neerregulatie/inhibitie en TKI of ICI testen. Validatie van de meest krachtige combinaties zullen gebeuren in een HCC-muismodel en aangevuld worden met data over DUB-afhankelijke verandering in het ubiquitoom of in antigenpresentatie door HCC-cellen. Samen kan dit een belangrijke impact hebben door het initiëren van de ontwikkeling van nieuwe DUB-inhibitoren of het starten van van nieuwe klinische testen. Bovendien zal het gebruikte patiënt-co cultuur test model mogelijk een basis vormen voor een nieuw prognostisch hulpmiddel voor HCC in de klinische praktijk." "Milieu-impact van photonisch beton en evaluatie van het reducerend effect op klimaatsopwarming bij grootschalig gebruik" "Karen Allacker" "Ontwerp en Engineering van Constructie en Architectuur" "T5.1 Milieu-levenscyclusanalyse van het metabetonproduct en het dakprototype. De milieu-levenscyclusanalyse (LCA)-methode zal worden toegepast tijdens de verschillende fasen van de productontwikkeling en voor de beoordeling van het dakprototype. In lijn met de EC PEF-methode (Product Environmental Footprint) zal een brede set van milieu-indicatoren worden beoordeeld, waaronder klimaatverandering, maar ook verzuring, eutrofiëring, fijnstof, ecotoxiciteit, wateruitputting en menselijke toxiciteit. Taak 5.1.1 Cradle-to-gate milieubeoordeling van de verschillende betonsamenstellingen van WP1 om de voorkeursoplossing(en) vanuit milieuperspectief te identificeren. De impact van de verschillende betonsamenstellingen zal bovendien vergeleken worden met de impact van conventioneel beton (gebruikt in daktoepassingen) om te onderzoeken of de impact hoger of lager is. Taak 5.1.2 Cradle-to-gate milieubeoordeling van de PMC van WP3 om de geprefereerde topologie, samenstelling en materiaal van de stalen microvezels te identificeren vanuit milieuoogpunt. Taak 5.1.3 Vergelijkende levenscyclus-milieubeoordeling van de dakopbouw om inzicht te krijgen in de impact van de dakopbouw met het nieuw ontwikkelde betonschuim in vergelijking met een business-as-usual dak. De verschillende levenscyclusfasen worden vergeleken, productiefase (vanaf taak 5.1 + 5.2), bouwfase, gebruiksfase en end-of-life fase. Voor de gebruiksfase zal de impact van verwarming van het gebouw worden overwogen op basis van de prestatiebeoordelingsresultaten / monitoringgegevens verkregen in taak 4.4. Taak 5.1.4 Verkenning van het effect van de implementatie van de PMC op grotere schaal op het mitigeren van klimaatverandering / vermindering van hitte-eilandeffecten. Voor deze subtaak is een combinatie van methoden vereist. Ten eerste zullen de resultaten van taak 5.3 worden opgeschaald rekening houdend met verschillende opschalingsscenario's (bijv. 10% tot 100% van nieuwe platte daken in Europa zal de PMC gebruiken). Ten tweede, aangezien de milieu-LCA-studie geen betrekking heeft op het mitigerende effect van het dak op klimaatverandering als gevolg van de kortegolfstraling, noch op de bijdrage ervan aan het verminderen van het hitte-eilandeffect, moeten methoden worden onderzocht die deze beoordeling mogelijk kunnen maken. Om een beeld te krijgen van deze additionele effecten, wordt er overlegd met experts op het gebied van klimaatmodellering om te verduidelijken hoe dit gemodelleerd kan worden en of er eerste schattingen kunnen worden gemaakt voor verschillende opschalingsscenario's. T5.2 Impact van PMC's in zonneceltoepassingen. Het doel is om de mogelijke exploitatie van PMC in fotovoltaïsche energie (PV) te demonstreren, omdat dit goedkope en goed schaalbare technologie mogelijk maakt voor passieve stralingskoeling van zonnecellen. Dit heeft een enorme potentiële impact op veel PV-velden, op aarde – zowel in niet-concentrator- als concentrator-PV – en in de ruimte. Er zullen verschillende configuraties worden overwogen, waarbij de PMC kan worden gebruikt om: i) een nieuwe klasse van stralingswarmteafleiders te realiseren die aan de achterkant van de zonnecel worden gemonteerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van de spectrale scheiding van het absorptievermogen van de zonnecellen en het koelere emissievermogen; ii) een nieuwe klasse van koelend dekglas, thermisch stralend en optisch transparant voor zonlicht. De PMC zoals ontworpen en geoptimaliseerd in WPs 1/2/3 is onmiddellijk toepasbaar op benadering i), terwijl voor benadering ii) verdere PMC-engineering en micro/nanostructurering het stralingsdekglas transparant zal maken voor het zonlicht terwijl het een hoge emissiviteit behoudt in de AW. Taak 5.2.1 Beoordeling van de thermodynamische efficiëntielimiet: In de eerste taakfase zullen de architecturen en PMC-prestatievereisten worden geanalyseerd door PoliTO met de input van CSIC op basis van een gedetailleerd balansmodel aangevuld met full-wave elektromagnetische, thermische en elektrische simulaties. Dit levert de efficiëntielimieten van elke architectuur op die worden vergeleken met verschillende PV-toepassingen. Taak 5.2.2 Apparaatontwerp. In de tweede fase zullen de meest veelbelovende oplossing(en) worden ontwikkeld door middel van multifysica-simulaties op apparaatniveau, inclusief optimalisatie van het lichtbeheer voor de op PMC gebaseerde koeler, om het ontwerp dicht bij de praktische implementatie te brengen. Het resultaat zal een mogelijkheid zijn voor het gebruik van PMC's in zonnecelopstellingen." "JoyfulJob: Evaluatie van het effect van gezonde(re) voeding in de werkomgeving op het potentieel van de werknemers" "Steffi Rijs" "Business Management" "Werk speelt een dominante rol in ons leven. Statistiek Vlaanderen geeft aan dat de voltijdse werknemer in 2019 gemiddeld 43 uur per week spendeerde aan zijn/haar job. Hoewel België binnen Europa goed scoort op vlak van engagement, geluk en tevredenheid op het werk, blijkt er toch ruimte voor verbetering op vlak van gezondheid en welzijn. Het uitgebreid academisch onderzoek kan hierbij een verschil maken. Uit gesprekken met ondernemingen blijkt echter dat de translatie van de onderzoeksresultaten naar het werkveld moeilijk verloopt, wat ook aangehaald wordt in de literatuur. Via dit project zal de translatie van bestaand onderzoek gefaciliteerd worden naar ondernemingen. De focus van dit onderzoek zal hierbij liggen op een gezonde(re) werkomgeving aan de hand van praktijkgerichte interventies binnen het thema voeding. Interventies met betrekking tot gezonde(re) voeding zullen opgezet en geëvalueerd worden in een aantal organisaties. De resultaten van de interventies zullen gedocumenteerd worden in een handleiding die beschikbaar wordt gesteld voor andere organisaties." "Reductie van Campylobacter in braadkippentomen: identificatie van risicofactoren, evaluatie van het effect van verhoogde bioveiligheid en beschermende rol van microbiota van Campylobacter-vrije tomen" "Geertrui Rasschaert, Marc Heyndrickx" "Plant, Technologie en Voeding" "Centrale onderzoeksvraag/doelCampylobacter is in de geïndustrialiseerde wereld de belangrijkste bacteriële oorzaak van humane gastro-enteritis. Men schat dat 50-80% van alle Campylobacter stammen, geïsoleerd uit mensen, afkomstig zijn van pluimvee. Het algemene doel van CAMPREVENT was om een efficiënt maar werkbaar (verhoogd) bioveiligheidsprotocol op te stellen om de kans op Campylobacter insleep op braadkippenbedrijven te reduceren. Daarnaast werd onderzocht of er een verschil is tussen de microbiota van braadkippen die Campylobacter-vrij blijven doorheen de opfok en de microbiota van tomen die wel gekoloniseerd worden of zijn met Campylobacter.OnderzoeksaanpakTijdens deze studie zijn 10 pluimveebedrijven gedurende 3 rondes opgevolgd met wekelijkse staalnames van de kippen. Indicatoren voor een reeks uit wetenschappelijke literatuur gehaalde risicofactoren werden bestudeerd. Aan de hand van moleculaire typeringen leidde dit tot de identificatie van de belangrijkste risico-factoren op Vlaamse pluimveebedrijven, incl. gemengde bedrijven.  Gebaseerd op de resultaten werden ook staalnames uitgevoerd in de slachthuizen, met name van de kratten waarin de kippen vervoerd werden en van de krattenwasinstallatie. Cecale droppings van Campylobacter-vrije tomen en tomen die positief werden tijdens de opfok werden geanalyseerd om de bacteriële samenstelling tussen deze twee groepen te onderzoeken. Tot slot werd ook een cultuuronafhankelijke technieken flaA-NGS ontwikkeld en vergeleken met de klassieke cultuurmethode. Relevantie/ValorisatieOp de 10 gevolgde braadkippenbedrijven bleek de leeftijd van 4-6 weken het meest kritische moment voor Campylobacter kolonisatie. Ongeveer 1/3e van de tomen werd positief tijdens de opfok, waarvan de meeste gekoloniseerd geraakten na uitdunnen. We vonden een epidemiologische link tussen het gecontamineerde materiaal en de resterende kippen na uitdunnen. Efficiënte R&O (reiniging en ontsmetting) van de kratten bleek in de meeste slachthuizen een probleem, waarbij zowel een inefficiënt R&O proces als gecontamineerd waswater problematisch kon zijn. Klassieke cultivatie bleek nog steeds superieur te zijn boven cultuuronafhankelijke technieken zoals flaA-NGS en 16S rRNA gen metabarcoding voor opsporen van Campylobacter in pluimveestalen, al bleek flaA-NGS wel interessant te zijn om in één staal meerdere subtypes te detecteren. 16S rRNA gen metabarcoding toont zich nuttig om mogelijke probiotische stammen te identificeren. In deze context bleek Megamonas een mogelijke interessant genus te zijn om verder te onderzoeken op anti-Campylobacter activiteit. Tot slot werd berekend dat een stijging van €0,03/kg levend gewicht in de verkoopprijs van het pluimveevlees, het economische verlies van de omschakeling van 25% uitdunning naar geen uitdunning zou moeten compenseren. Financiering FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu Externe partner(s)SciensanoUgent - Fac. Diergeneeskunde"