Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "Investeren in cognitief talent: De rol van interacties met leerkrachten en peers in de ontwikkeling van academische betrokkenheid" "Karine Verschueren" "Schoolpsychologie en Ontwikkeling in Context (OE)" "Maatschappelijke innovatie vraagt een investering in cognitieve talentontwikkeling. Echter, onderzoek wijst op een suboptimale ontwikkeling van schoolse betrokkenheid bij cognitief begaafde jongeren. Op basis van een integratie van begaafdheidsmodellen en algemene motivationele modellen over de ontwikkeling van betrokkenheid, onderzoeken we de rol van interacties met peers en leerkrachten voor de ontwikkeling van betrokkenheid van cognitief begaafde en gemiddeld begaafde jongeren. Twee complementaire studies worden hiertoe opgezet: een grootschalige longitudinale studie naar de trajecten van academische betrokkenheid en prestaties en een experience sampling onderzoek naar dynamische processen van betrokkenheid en sociale ervaringen in de klas. De veralgemeenbaarheid vs. specificiteit van deze processen over begaafdheidsgroepen wordt onderzocht." "Sociale leerprocessen bij landbouwers in functie van een duurzame productie en competitiviteit binnen een maatschappelijke en marktomgeving" "Ludwig Lauwers, Fleur Marchand" "Bedrijfs- en Sectorontwikkeling, Landbouw en Maatschappij" "Centrale onderzoeksvraag/doelDe algemene doelstelling van het project is inzicht te verwerven in de manier waarop leertrajecten georganiseerd kunnen worden, zodat ze bij landbouwers leiden tot kennisverwerving, een effectief duurzaamheidsdenken en de adoptie van meer duurzame bedrijfsvoeringstechnieken. Om de duurzame ontwikkeling op een landbouwbedrijf te bevorderen is het primordiaal dat de landbouwer zich engageert in een continu leerproces om de vereiste kennis en vaardigheden te verwerven. Deelname aan georganiseerde leertrajecten kan het leerproces bij landbouwers stimuleren. Hoewel verschillende elementen binnen deze leertrajecten (bv. actoren, context, leertraject en gebruikte instrumenten) het leerproces kunnen beïnvloeden, is op dit moment nog onvoldoende duidelijk wat hun rol is.  OnderzoeksaanpakWe analyseren verschillende recente cases van leertrajecten. Deze cases verschillen op vlak van initiatiefnemers, betrokken actoren, gebruikte instrumenten en maturiteit. De dataverzameling gebeurt op basis van kwalitatieve onderzoeksmethoden die variëren van studie van beschikbare literatuur en documenten, over interviews, tot meer actieve onderzoeksmethoden waarbij de onderzoeker participeert in de case. Op basis van de analyses duiden we de succesfactoren en knelpunten van de verschillende leertrajecten. We synthetiseren de observaties in case-overschrijdende inzichten, een soort receptenboek met ingrediënten die noodzakelijk zijn bij een succesvol leertraject.Relevantie/ValorisatieDe laatste jaren worden talrijke initiatieven genomen om landbouwers aan te zetten tot een duurzamere landbouwpraktijk. Ook de ILVOeenheid ‘Landbouw en maatschappij’  krijgt vragen hieromtrent vanuit verschillende hoeken. Op basis van dit onderzoek willen we onze kennis in verband met deze leertrajecten verder uitbouwen, zodat we deze op een zinvolle manier kunnen inzetten in dienstverlening en toekomstige (Europese) onderzoeksprojecten. Concreet wordt op basis van de noden van de sector nagegaan hoe de verworven inzichten gevaloriseerd kunnen worden in een fysiek instrument en/of een vorm van dienstverlening voor initiatoren van sociale leerprocessen." "Het onrafelen van alcoholgerelateerde sociale media-effecten: Een multimethodische benadering naar de rol van verschillende socialisatieagenten en verschillende typen boodschappen." "Kathleen Beullens" "School voor Massacommunicatieresearch (OE)" "Alcohol wordt wereldwijd ervaren als een groot gezondheidsprobleem dat jaarlijks leidt tot 3.3 miljoen stergevallen. Ondanks het feit dat alcohol schadelijk is voor alle groepen, blijken adolescenten het kwetsbaarst te zijn. Bijgevolg is het van belang om een inzicht te verwerven in de factoren die bijdragen tot het alcoholgebruik van adolescenten. Zo hebben recentelijk een aantal cross-sectionele studies erop gewezen dat individuen, blootgesteld aan alcoholberichten van leeftijdsgenoten, hun alcoholgebruik verhogen, meer positief staan ten aanzien van alcohol, geloven dat leeftijdsgenoten vaak alcohol consumeren en dit gedrag goedkeuren. Het is de ambitie van dit project om deze onderzoekslijn verder uit te breiden. Daarbij is het doel om een diepgaand inzicht te verwerven in (1) de ervaringen en evaluaties die jongeren hebben met alcoholinhouden op sociale media, (2) de aandacht naar alcoholinhouden, en (3) de causale relatie tussen alcoholgerelateerd sociaal mediagebruik en alcoholgebruik. Dit onderzoek is de eerste studie die rekening houdt met (a) verschillende socialisatieagenten (adolescenten, social media influencers) en (b) verschillende typen berichten op platformen (publieke - private, persistente efemere berichten). Diverse methoden, inclusief cross-sectioneel onderzoek, inhoudsanalyse, eye-tracking en experimenteel onderzoek, en focusgroep interviews zullen worden gebruikt om deze ambitieuze doelen te bereiken. " "Invloed van grondstoffen en procesvoering op de structuur van gel-type geëmulgeerde vleeswaren." "Imogen Foubert" "Bioengineeringtechnologie, Technologiecampussen Gent en Aalst, Microbiële en Moleculaire Systemen, Campus Kulak Kortrijk" "Kookworsten kunnen beschreven worden als gel-type geëmulgeerde vleeswaren. Ze worden bereid door een magere vleesfractie, vet, ijs en additieven te verkleinen, ter vorming van een rauw vleesdeeg. Het verkregen deeg wordt afgevuld in darmen, verhit (gepasteuriseerd) en vervolgens gekoeld, om zo tot het finale vleesproduct te komen. De vetfractie in het rauwe vleesdeeg (voornamelijk afkomstig van varkensrugspek) is macroscopisch vast door de lage temperatuur tijdens het productieproces. Daarom worden vleesproducten niet aanzien als een echte emulsie. Desondanks wordt beschreven dat de myofibrillaire proteïnen (afkomstig van het vlees) een proteïnefilm vormen op de interfase rond de vetpartikels. Deze proteïnefilm stabiliseert de vetfase die vloeibaar wordt tijdens het pasteurisatieproces, en gaat zo het samenvloeien (coalescentie) en het uittreden van het vet tegen. Tijdens verhitten vormen de myofibrillaire proteïnen een driedimensionaal gelnetwerk (gelering) waarin vet en water fysisch worden verankerd. Tijdens het afkoelen wordt het gelnetwerk verder gestabiliseerd, en kristalliseert de vetfractie gedeeltelijk. Omdat de vetpartikels omgeven zijn door een proteïnefilm die op zijn beurt interageert met het continue gelnetwerk, gedragen deze vetpartikels zich als ‘actieve vulpartikels’ en dragen deze zo bij tot de algemene gelsterkte. Hieruit volgt dat de structuur van kookworsten hoofdzakelijk afhangt van de eigenschappen van het continue gelnetwerk en de gekristalliseerde vetpartikels (vulpartikels), die op hun beurt beïnvloed worden door de procescondities. De productstructuur heeft een grote invloed op de macroscopische eigenschappen van het vleesproduct zoals de mechanische (reologische en texturele) en stabiliteitseigenschappen (water- en vetvasthoudend vermogen).Dit doctoraatsonderzoek richt zich op het begrijpen van de relatie tussen het structuurvormend vermogen van de rauwe grondstoffen (gelering van de proteïnen afkomstig van de vleesfractie en kristallisatie van de lipiden afkomstig van de vetfractie), de thermische procesvoering en de micro- en macrostructuur van het finale product. Bovendien werd het effect van de samenstelling van de rauwe grondstoffen, namelijk, vlees bestaande uit verschillende spiervezeltypes (wit vs. rood) en varkensvetten met een duidelijk verschillende chemische samenstelling, bestudeerd.In eerste instantie werd het isotherm geleringsgedrag van witte en rode myofibrillaire kippenproteïnen (CMP) (geëxtraheerd uit kippenvlees bestaande uit hoofdzakelijk witte en rode spiervezeltypes) bij verschillende temperaturen (20 tot 80 °C) onderzocht. Er werd bijzondere aandacht besteed aan de moleculaire interacties die betrokken zijn in het aggregatiemechanisme, namelijk hydrofobe interacties en de vorming van disulfidebruggen. Tussen 20 en 60 °C werd een stijging in de oppervlaktehydrofobiciteit (SoANS) vastgesteld, wat een partiële ontvouwing en een mogelijke vorming van hydrofobe interacties tussen de CMP suggereerde. Een hoge SoANS en een significante daling in de totale hoeveelheid thiolgroepen tussen 60 en 80 °C vormde een sterke indicatie voor de aanwezigheid van hydrofobe interacties en vorming van disulfidebruggen, wat uiteindelijk resulteerde in aggregatie van de CMP en bevestigd werd door natriumdodecylsulfaat-polyacrylamide gelelektroforese (SDS-PAGE). De elasticiteitsmodulus G’ na 60 min isotherm verhitten (G’60min) steeg significant bij 70 of 80 °C, afhankelijk van het type CMP. Bij lage temperaturen (20 tot 60 °C) waren de verschillen in G’60min tussen witte en rode CMP vrij klein. Bij 70 °C bereikten witte CMP echter significant hogere G’60min waardes in vergelijking met rode CMP, terwijl bij 80 °C de rode CMP iets (maar niet significant) hogere G’60min waardes bereikten ten opzichte van de witte CMP. In het algemeen kon gesteld worden dat voor iedere temperatuur die bestudeerd werd, de SoANS en het gehalte aan vrije thiolgroepen van rode CMP hoger waren in vergelijking met witte CMP. Verschillen in G’60min, SoANS en thiolgroepen tussen witte en rode CMP werden voornamelijk veroorzaakt door de verschillende isovormen van de CMP.Vervolgens werd nagegaan in welke mate de kristallisatietoestand van smout (i.e. de vetfractie verkregen door varkensrugspek af te broeien) in ‘evenwicht’, en bijgevolg, de texturele eigenschappen ervan, afhankelijk waren van de chemische samenstelling van smout van verschillende varkensvetten. Vooral het effect van de vetzuur-, triglyceride-, diglyceride- en vrije vetzuursamenstelling op de smelteigenschappen (smeltpiekoppervlakte (indicatie van de hoeveelheid vast vet) en piektemperatuur) en hardheid van smout in de ‘evenwichtstoestand’ werd onderzocht. Er kon besloten worden dat verschillen in chemische samenstelling duidelijk aanleiding gaven tot verschillen in fysische eigenschappen van smout. De smelt- en texturele eigenschappen van de verschillende smoutstalen kon nauwkeurig voorspeld worden door de verhouding van verzadigde tot onverzadigde vetzuren enerzijds, en de verhouding van triverzadigde en mono- en di-onverzadigde triglyceriden die geen linolzuur bevatten tot de tri-onverzadigde en andere mono- en di-onverzadigde triglyceriden anderzijds. Hoewel de hoeveelheid diglyceriden in de smoutstalen relatief laag was, hadden deze toch een klein effect op de piektemperatuur en hardheid van smout in de ‘evenwichtstoestand’. Het effect van deze minorcomponenten mag daarom niet onderschat worden. Bovendien bleek dat het vetzuurprofiel op zich ook een goede predictor was voor de hoeveelheid vast vet en hardheid van smout in de ‘evenwichtstoestand’.In het derde experimenteel hoofdstuk werd simultaan het effect van type vlees (afkomstig van kippenborst en kippenbil hoofdzakelijk rijk aan witte en rode spiervezeltypes), type dierlijk vet (smout afkomstig van varkensrugspek met een lage en hoge verzadigdheidsgraad) en isotherme temperatuur (50, 60, 70 en 80 °C) op de visco-elastische eigenschappen van vleesdegen bestudeerd gedurende en na toepassen van verschillende tijd-temperatuurprofielen. Uit de resultaten bleek dat de gelering van de vleesproteïnen de grootste bijdrage leverde tot de visco-elastische eigenschappen van vleesdegen tijdens verhitten, terwijl de kristallisatie van lipiden de grootste bijdrage leverde tijdens de afkoelfase. Magere vleesmodelsystemen en vleesdegen bereid met enerzijds kippenborst en anderzijds kippenbil resulteerden in gelijkaardige G’ waardes aan het einde van het proces (G’end). Hieruit kon besloten worden dat het type vlees slechts een klein effect had op de finale visco-elastische eigenschappen.De vetzuursamenstelling had echter een duidelijke impact op de finale visco-elastische eigenschappen van vleesdegen bereid met verschillende types vet, waarbij hogere G’ waardes werden bekomen voor het meest verzadigde varkensvet. Het effect van type vet oversteeg duidelijk het effect van type vlees met betrekking tot G’end. Een toename van de visco-elastische eigenschappen met een stijgende isotherme temperatuur werd ook duidelijk waargenomen. Uiteindelijk kan gesteld worden dat de structurele eigenschappen van vleesdegen vooral afhankelijk waren van de verhittingstemperatuur en vetzuursamenstelling van het varkensvet, eerder dan van het type vlees.Tot slot werd simultaan het effect van type vlees (kippenborst en kippenbil), type dierlijk vet (varkensvetten met een lage en hoge verzadigdheidsgraad) en verhittingstemperatuur (60 en 70 °C) op de microstructurele en macroscopische eigenschappen (water- en vetbinding, textuur en pH) van kookworsten onderzocht. Deze worsten werden geproduceerd op pilootschaal. Er moet gewezen worden op het feit dat kookworsten in deze studie verhit werden bij twee verschillende kerntemperaturen tot een F0-waarde van 40 min werd bereikt, wat resulteerde in een aanzienlijk langere verhittingstijd voor de worsten verhit bij 60 °C ten opzichte van 70 °C. Deze aanpak verschilt van het isotherm verhitten gedurende 60 min in het eerste en derde experimentele hoofdstuk. Met betrekking tot de stabiliteitseigenschappen kon gesteld worden dat de emulsiestabiliteit significant lager was en het grootste deel van de totale hoeveelheid afzet (water- en vetverlies) uit vet bestond voor de kookworsten bereid met het meest verzadigde varkensrugspek, terwijl het omgekeerde werd waargenomen voor kookworsten bereid met het meest onverzadigde varkensrugspek. In overeenstemming met deze resultaten werd op microstructureel niveau coalescentie van vetpartikels bij de kookworsten bereid met het meest verzadigde varkensrugspek waargenomen. Vetpartikels moeten partieel gesmolten zijn alvorens ze omgeven kunnen worden door een proteïnefilm tijdens bereiding van het rauwe vleesdeeg. Gebruik van een vet zeer rijk aan verzadigde vetzuren resulteerde mogelijks in een verminderd vermogen van de myofibrillaire proteïnen om deze vetpartikels naar behoren te omgeven. Het kookverlies was iets lager voor de kookworsten bereid met het meest verzadigde varkensrugspek. Met betrekking tot de texturele eigenschappen kon besloten worden dat de hardheid van de kookworsten duidelijk beïnvloed werd door het type vet, onafhankelijk van het type vlees of de temperatuur. Kookworsten bereid met het meest verzadigde varkensrugspek resulteerden in de hoogste hardheid. Finaal kon geconcludeerd worden dat kleine verschillen in vetzuursamenstelling tussen de verschillende varkensrugspekken een groot effect had op de microstructurele en macroscopische eigenschappen van kookworsten, terwijl het type vlees (spiervezeltype) of de kooktemperatuur slechts een gering effect hadden.In het algemeen tonen de resultaten van deze doctoraatsstudie aan dat het effect van spiervezeltype op de eigenschappen van modelsystemen en kookworsten eerder beperkt was. De (isotherme) verhittingstemperatuur had een invloed op de gelering van myofibrillaire proteïnen en de visco-elastische eigenschappen van vleesdegen (G’60min en G’end stegen met stijgende temperatuur), maar had slecht een beperkt effect op de microstructurele en macroscopische eigenschappen van kookworsten. Dit laatste was hoogstwaarschijnlijk te wijten aan de verschillende verhittingsregimes in laatstgenoemde studie. De chemische samenstelling van de varkensvetten had een groot effect op de fysische eigenschappen van smout, wat op zijn beurt een invloed had op de visco-elastische eigenschappen van vleesdegen en macroscopische eigenschappen van kookworsten. Hoe hoger de hardheid van het vet, hoe hoger G’end van de vleesdegen en de hardheid van de uiteindelijke worsten. Varkensvetten rijk aan verzadigde vetzuren hadden echter een negatief effect op de productstabiliteit. Er wordt vooropgesteld dat naast het belang van gelering van myofibrillaire proteïnen in de matrix van de vleesdegen, hun mogelijkheid om een goede proteïnefilm rond de vetpartikels te vormen en zo de vetfractie in kookworsten te stabiliseren, niet onderschat mag worden. Gebaseerd op deze inzichten kan besloten worden dat de structuur van vleesproducten gestuurd kan worden door een intelligente keuze aan rauwe grondstoffen en/of procescondities." "Hoofdbescherming: een Europees trainingsnetwerk voor geavanceerde ontwerpen in veiligheid." "Jos Vander Sloten" "Biomechanica (BMe)" "Head injury is the most severe injury caused by motorcycling, bicycling, snowsports and equestrian activities, and it is the leading cause of death within these activities. Linear acceleration has been used extensively to determine head injury risk, but it has been found that brain injury is actually influenced by angular kinematics. This is ignored by current injury criteria and product certification tests. To date, there is no consensus in terms of head injury due to angular kinematics and this represents a significant gap in the state of the art. The scientific goal of HEADS is to improve the understanding of head impact injury and to design new helmet standard test methods that recognise the influence of rotational kinematics. This will lead to improved helmets and a reduction in the severity of injuries and the numbers of fatalities. This objective will be achieved through a combination of computational simulations of real-life accidents, experimental and computational investigation of injury thresholds, and design of new helmet certification tests. Another major objective of the network is to train a group of highly specialised doctoral graduates who are equally cognisant of head impact biomechanics and helmet design technologies as well as being aware of commercialisable market opportunities. The ESRs will work in world-class facilities with highly qualified experts, and will benefit from the training scheme developed based on the expertise of academic and industrial partners. This project will reach a new level of understanding of head injury and how head injury should be prevented, with directly applicable results to European industry. It will develop a well-networked group of young engineers and scientists into world class researchers and innovators with numerous career paths open to them, who will advance technology for the benefit of society and maintain Europe as a global leader in industrial development." "Defect NETwork Materials Science and Engineering" "Veronique Van Speybroeck" "Vakgroep Toegepaste Fysica, Spanish National Research Council, Utrecht University, French National Centre for Scientific Research, KU Leuven, Ruhr University Bochum, University of Freiburg, Aix-Marseille University, Linde (Germany), British American Tobacco (Germany), Evonik (Germany), Diamond Light Source, TU Bergakademie Freiberg, University of Oxford, Technical University of Munich, Scientific Computing & Modelling (Netherlands), University of Cambridge, Solvay (Belgium), Cepsa (Spain), SOFTWARE FOR CHEMISTRY & MATERIALS BV" "Poreuze coördinatie netwerkmaterialen, ook wel Metal-organic frameworks (MOFs), zijn op het snijvlak van moleculaire materiaalwetenschap. Defnet, “DEFect NETwork Materials Science and Engineering”, is de eerste European Training Network (ETN) bij de kruising van chemie, fysica en techniek gericht op structurele en functionele complexiteit van MOFs. Het biedt een unieke interdisciplinaire opleiding platform voor beginnende onderzoekers en combineert de expertise van de academische en de niet-academische sector van de fundamentele ontwikkeling en overdracht aspecten industriële toepassingen en technologie. Het onderzoek en de opleiding in materialen synthese, karakterisering, computationeel modelleren en de toepassing wordt uitgevoerd in een gecoördineerde inspanning met betrekking tot 8 academische en 8 industriële partners uit 6 Europese landen. Defnet zal bijzonder onderzoeken defecten, stoornis en gecorreleerde verschijnselen in MOFs en aanverwante materialen. Het begrip en het opzettelijk wijzigen van defectstructuren poreuze coördinatienetwerken essentieel is voor geavanceerd controleren van hun eigenschappen bij katalyse, gas afvangen en scheiding dan de huidige materialen beperkingen. Referentiepunten zal gebeuren tegen geselecteerd zeolietmaterialen, die zeer goed vastgesteld voor grootschalige industriële toepassingen. Verwacht wordt dat hogere functionaliteiten defect gemanipuleerde MOFs worden geïdentificeerd die niet kan worden bereikt door andere poreuze materialen." "Gepersonaliseerde reclame op sociale netwerksites: het samenspel tussen reclame-effectiviteit en privacybezorgdheid van de gebruiker." "Karolien Poels" "Media, ICT en interpersoonlijke relaties in Organisaties en Samenleving (MIOS)" """Gepersonaliseerde reclame"" of reclameboodschappen die persoonlijk gericht zijn naar, en op maat gemaakt zijn van de individuele gebruiker zijn alomtegenwoordig op sociale netwerksites (SNS) zoals het populaire Facebook. Overheden worstelen met de mogelijkheden en implicaties van dit nieuwe fenomeen. Bovendien uiten beleidsmakers en belangengroepen in toenemende mate hun bezorgdheid omtrent privacy. Het huidige project onderzoekt hoe gepersonaliseerde reclame op SNS privacybezorgdheid opwekt en doe deze zich verhoudt ten aanzien van de effectiviteit. De centrale onderzoeksvraag is: ""Wat is de impact van verschillende vormen van gepersonaliseerde SNS reclame op de privacybezorgdheid van de gebruikers en op de effectiviteit van de advertenties?"" Drie deelprojecten benaderen deze onderzoeksvraag vanuit verschillende oogpunten.(i) Het eerste deelproject vertrekt vanuit de hypothese dat de effectiviteit van gepersonaliseerde advertenties een curvilineaire functie beschrijft met de mate van personalisatie. Er is een optimaal niveau van personalisatie waar effectiviteit en privacybezordheid in balans zijn. Deze hypothese wordt getest door middel van een experimenteel opzet waarbij de hoeveelheid van persoonlijke gegevens wordt gemanipuleerd. (ii) Het tweede deelproject doelt door middel van een factoriële survey de impact van specifieke, reeds gebruikte, maar ook in de toekomst toepasbare factoren (i.e. plaats van de advertentie, hoeveelheid personalisatie, gevoeligheid van de data, type organisatie) van gepersonaliseerde advertenties op privacybezorgdheid te verklaren. (iii) Het laatste deelproject onderzoekt middels een experiment technisch mogelijke, toekomstige toepassingen van gepersonaliseerde advertenties. Deze benadering is cruciaal voor de toepasbaarheid en relevantie van de onderzoeksresultaten in een snel evoluerende digitale omgeving.Samengevat, het project onderscheidt zich door zijn innovatieve methodologische aanpak en zijn oriëntatie naar toekomstige toepassingen. Resultaten dragen bij tot de privacy- en reclameliteratuur. Een kritische evaluatie kan overheidsacties in verband met de bescherming van privacy op SNS en de empowerment van gebruikers ten aanzien van persuasieve communicatie inspireren. Bovendien kan het een kader bieden voor adverteerders bij de creatie van privacy-vriendelijke advertenties. Het project kent dus niet alleen een wetenschappelijke, maar ook een uitgesproken professionele en maatschappelijke relevantie." "Invloed van verschillende procesgeïnduceerde (micro)structuren op de in vitro zetmeelverteerbaarheid van gewone bonen: Een kinetische benadering" "Tara Grauwet" "Afdeling: Centrum voor Levensmiddelen- en Microbiële Technologie" "Iedereen heeft er al van gehoord: de voedselketen en zijn producten moet dringend nog meer focus leggen op duurzame levensmiddelen die een positief effect hebben op de menselijke gezondheid, maar daarnaast ook tegemoetkomen aan een verminderde belasting op het milieu. In dit kader wordt een verhoogde consumptie van plantaardige levensmiddelen (bvb. granen, fruit, peulvruchten, noten, groenten) sterk aangeraden. Als voedingswetenschappers en de bijhorende industrieën zich meer gaan toeleggen op de ontwikkeling van veilig en nutritioneel hoogstaande levensmiddelen van duurzame bronnen, kunnen we dagelijks een stapje vooruit zetten. Peulvruchten, meer bepaald de droge zaden van deze familie, vormen een bijzonder interessante voedingsgroep in dit verhaal. Deze droge peulvruchtzaden bevatten een groot scala aan verschillende macro- en micro‑nutriënten die allen op verschillende structurele niveaus van nature in de zaden zijn ingebouwd. Droge peulvruchtzaden worden op zich niet geconsumeerd, maar worden eerst behandeld voor consumptie. Deze procesvoeringsstappen hebben een invloed op de eetbaarheid van de zaden (bvb. hardheid/kauwbaarheid) , maar ook op hun structurele organisatie en vertering. Fundamentele studies die de mogelijkheid van procesvoering bestuderen om structuur op verschillende schaalniveaus (macrostructuur, microstructuur, moleculaire structuur) te modificeren, zijn echter beperkt.Wij postuleren in dit doctoraatsonderzoek dat procesvoering kan gebruikt worden als een strategie die specifieke (micro)structuren van de gewone boon kan genereren en dat deze specifieke structuren kunnen resulteren in verschillende in vitro verteringseigenschappen van zetmeel. De gewone boon werd in dit werk gekozen als representatieve matrix en dit zowel op het niveau van belang van productie als consumptie in de droge peulvruchtenfamilie. Als eerste uitdaging werden een scala van procesvoeringsvariabelen uitgevoerd en werd het effect hiervan op de macro- en micro-structurele eigenschappen van de gewone boon bestudeerd. Meer bepaald werd telkens het effect van een welbepaalde combinatie van variabelen geëvalueerd in functie van de procestijd (kinetica). Als tweede uitdaging werd vervolgens de consequentie van een reeks duidelijk verschillende structuren bestudeerd inzake in vitro zetmeel digestie. Specifieke aandacht werd besteed aan de digestie in de dunne darm, waarbij ook het effect van digestietijd (kinetica) werd geobserveerd gebruik makende van zowel kwantitatieve als kwalitatieve technieken.Conventionele (95°C, 0.1 MPa, f(t)) en alternatieve (25°C, 600 MPa, f(t) or 95°C, 600 MPa, f(t)) procesvoering werd gebruikt. Enkel wanneer hoge temperaturen werden gebruikt, konden gewone bonen van eetbare hardheid worden bekomen. Wanneer gewone boon werd behandeld bij hoge druk (600 MPa) bij 25°C, kon er geen duidelijke hardheidsreductie worden waargenomen, zelfs bij lange procestijd. Gelijkaardige hardheidsprofielen werden bekomen voor de twee bestudeerde procestechnieken bij verhoogde temperatuur (95°C), ongeacht of deze behandeling nu bij hoge druk of bij atmosfeerdruk werd uitgevoerd. Wanneer voor beide behandelingen bij verhoogde temperatuur eenzelfde mechanische desintegratiestap in rekening werd genomen, resulteerde dit ook in gelijkaardige microstructuren. Stalen die slechts een korte procestijd ondergingen, werden eerder gekarakteriseerd door celclusters en open cellen als microstructuur. Celwandbreuk kwam wellicht veel voor omdat pectine in de middenlamella van de primaire celwand onder deze condities wellicht nog niet (voldoende) was gesolubiliseerd. Bij het verlengen van de procestijd, werden steeds grotere porties aan individuele cellen in de stalen waargenomen, wanneer de thermisch geïnduceerde pectinesolubilisatie wel voldoende had kunnen optreden. In de consumptieketen van de gewone boon komt steeds een stap van mechanische desintegratie voor. Deze kan onderdeel maken van de keten (bvb. bij productie van ingrediënten en producten) of deze kan onderdeel uitmaken van de verteringsketen: in de mondfase vindt bij consumptie van vaste levensmiddelen een belangrijke vermalingsstap plaats. Om het effect van dergelijke menselijk kauwfase te bestuderen, werd een kauwstudie uitgevoerd met hulp van 20 deelnemers die werden gevraagd thermische behandelde bonen te kauwen en uit te spuwen op het moment van doorslikken bij normale consumptie. Tijdens verschillende sessies werd aan de deelnemers gevraagd om bonen van verschillende hardheden na koken (95°C, 0.1 MPa, f(t)), te kauwen, alhoewel allen eetbaar. Als resultaat bleek dat individuele kauwpatronen geen significante invloed hadden op de partikelgroottedistributies van de bolussen. De hardheid van de stalen na koken hadden wel een duidelijke invloed op de partikelgroottedistributies van de bolussen. Vanuit microstructuurstandpunt bleken individuele gesloten cellen de karakteristieke microstructuur van de bolussen, waarbij het massa‑aandeel van deze karakteristieke microstructuur duidelijk toenam in functie van langere kooktijd en dus de lagere residuele hardheid. Met de toename van massapercentage van de fractie bestaande uit individuele cellen, nam het massapercentage van grotere microstructuren (celclusters) af.Ook na in vitro digestie van de bekomen in vivo bolussen, bleek een individuele gesloten cotyledon cel de meest karakteristieke microstructuur. In deze cel spelen aanwezige zetmeelomgevende barrières (met name celwand en proteinematrix) wellicht een belangrijke rol in de zetmeelvertering. Uit dit werk bleek dat in vitro verteerde heterogene in vivo bolussen en homogene geïsoleerde individuele cotyledon cellen van gekookte gewone boon, verschillende kooktijden in rekening genomen, resulteerden in duidelijk verschillende zetmeelverteringseigenschappen en verteringsgedrag in functie van de tijd (kinetica). Deze verschillende en bijhorende kinetische data werden gekwantificeerd met mathematische modellering gebruik makende van een reparametriseerd logistisch model. Dit logistisch model werd voor de eerste keer gebruikt in het kader van zetmeeldigestie. De gedetecteerde verschillende werden verklaart aan de hand van geobserveerde procesgeïnduceerde verschillen op het niveau van de zetmeelbarrières. Meer bepaald werden langere lagfases bekomen in stalen die slechts gedurende kortere tijd werden behandeld en gekarakteriseerd werden door cellen met lagere graad van celwand permeabiliteit alsook een meer compact proteinenetwerk. Analoog werden hogere reactiesnelheidsconstanten bij stalen die langer behandeld waren, gelinkt aan de hoeveelheid enzyme dat bindt en zetmeel afbreekt per minuut, wat enkel kan gebeuren als het enzyme door en rond de bovenvermelde barrières raakt.In een laatste deel van dit doctoraatsonderzoek werd mechanistisch inzicht in de in vitro zetmeelvertering van individuele, thermisch behandelde (95°C, 0.1 MPa, f(t)) cotyledoncellen bekomen. Hierbij werden digesten onderverdeeld in supernatant en pellet fracties. De geïsoleerde fracties werden onderworpen aan verschillende kwalitatieve en kwantitatieve karakterisaties. Voor het eerst werd aangetoond dat bij vertering van cellulaire structuren van gewone boon cotyledonen de digestie in de cel gebeurd, onafhankelijk van de kooktijd in de range van eetbare hardheden. In deze context werd een driestapsmechanisme voorgesteld: (i) enzyme diffusie doorheen de celwand gevolgd door het overwinnen van eventuele hinder door de cytoplasmatische inhoud (bvb. proteinematrix); (ii) adsorptie van het enzyme op de zetmeelgranule en hydrolyze van zetmeel startende van de periferie van de cel naar het midden van de cel toe; gecombineerd met (iii) diffusie van verteringsproducten van binnen naar buiten de cel. Met behulp van microscopische evaluaties kon ook worden aangetoond dat proteinevertering in parallel verloopt met zetmeelvertering en wellicht verloopt volgens een gelijkaardig mechanisme als hetgeen bovenstaand beschreven wordt voor zetmeelvertering. Ten slotte werden verschillende snelheidsbeperkende stappen voor zetmeelvertering in cotyledoncellen gepostuleerd, afhankelijk van de intensiteit van het toegepaste thermische proces.Samenvattend toont dit doctoraatsonderzoek aan dat er duidelijk potentieel is om in situ de in vitro zetmeelverteringskinetica van gewone boon te sturen met behulp van doelbewuste procesvoering die de structurele eigenschappen van de gewone boon beïnvloeden. In dit werk werd vooral gewerkt met procesvariabelen die momenteel gebruikt worden op huishoudelijk of industrieel vlak. Dit kan de toepasbaarheid van dit onderzoek enkel ten goede komen." "Cofinanciering core facility - Centrum voor X-stralentomografie – UGCT" "Matthieu Boone, Luc Van Hoorebeke" "Vakgroep Fysica en Sterrenkunde" "Het UGCT is een interfacultair consortium dat de UGent-activiteiten rond hoge-resolutie X-stralen CT bundelt. Het consortium bezit meerdere state-of-the-art toestellen, waarvan de meerderheid zelf gebouwd is. Reeds meer dan 15 jaar bundelt de faciliteit alle aan UGent aanwezige infrastructuur voor hoge-resolutie X-stralen CT voor niet in-vivo doeleinden, en wordt deze samen met de expertise en kennis ingezet voor dienstverlening, zowel op academisch als industrieel niveau. In 2017 werd UGCT dan ook erkend als UGent BOF-Expertisecentrum. UGCT is een van de weinige faciliteiten waar expertise over de hele beeldvormingsketen aanwezig is, gaande van simulatie (en bijhorende kennis rond de fysica achter de beeldvorming zelf), ontwerp van toestellen en ontwikkeling van zowel reconstructie- als analysetools. Deze mix is cruciaal voor het leveren van resultaten met de beste kwaliteit. Daarenboven hebben de onderzoekers van UGCT ervaring met de toepassing van de techniek in een enorm breed gamma van toepassingsgebieden, wat belangrijk is om de diverse gebruikers bij te staan in het koppelen van hun onderzoeksvraag met de meest geschikte analysemethodes om zo de enorm rijke 3D (en soms 4D) data te interpreteren. Momenteel blinkt UGent via UGCT nog steeds uit door zijn expertise, kennis en infrastructuur, maar andere BENE instituten en onderzoekscentra zijn aan een sterke inhaalbeweging bezig. Internationaal wordt UGCT nog steeds aanzien als dé top wat betreft laboratorium gebaseerde X-stralen CT toegepast op allerlei materialen. Dit blijkt o.a. uit het recent goedgekeurde Europese netwerk EXCITE (https://excitenetwork.eu/). De gevraagde erkenning als “UGent Core facility” verhoogt dan ook de strategische meerwaarde van UGCT op nationaal en internationaal vlak." "Functionele connectiviteit en oscillerende neuronale activiteit in het menselijk brein" "Dante Mantini" "Onderzoeksgroep Bewegingscontrole & Neuroplasticiteit" "Perceptie, cognitie en gedrag worden bereikt door de coördinatie van meerdere hersengebieden, die informatie met elkaar uitwisselen. Ondanks de enorme recente vooruitgang, is ons begrip van de dynamische neuronale communicatie over lange afstand tussen verre gebieden in de hersenen nog steeds zeer beperkt. In dit project zullen we een methodologie ontwikkelen voor het in beeld brengen van hersennetwerken met behulp van elektro-encefalografie, die een directe meting van elektrofysiologische activiteit in de hersenen geeft, en we zullen deze methodologie vervolgens gebruiken om dynamische interacties tussen verschillende hersengebieden te bestuderen met behulp van grafiektheoretische metingen. Ten slotte zullen we grootschalige interacties op verschillende spatio-temporele schalen onderzoeken, waarbij langzame activiteitsfluctuaties gemeten door functionele magnetische resonantiebeeldvorming worden gerelateerd aan snelle oscillaties in elektro-encefalografiesignalen. Het belangrijkste voordeel van het project zal zijn om een theoretisch verslag te geven van neuronale communicatie op lange afstand. Dit kan nieuw licht werpen op de neuronale mechanismen die ten grondslag liggen aan onze cognitieve flexibiliteit."