Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "Caritas et Memoria. Een studie naar de samenhang tussen armenzorg en memorieviering in de kosmopolitische stad Brugge tijdens de late middeleeuwen - vroegmoderne periode aan de hand van de organisatie en werking van de parochiale dissen." "Paul Trio" "Onderzoeksgroep Middeleeuwen, Campus Kulak Kortrijk" "In dit onderzoek staat de wisselwerking tussen armen- en memoriezorg in de late middeleeuwen en de zestiende eeuw centraal. Dat armenzorg functioneerde als vorm van memoriezorg, het redden van het zielenheil, is reeds lang bekend, maar de implicaties hiervan in de dagelijkse praktijk van de armenzorg bleven tot hiertoe grotendeels onduidelijk. Dit komt voornamelijk doordat armenzorg en memoriezorg tot andere historiografische tradities behoren. Via het uitwerken van een welgekozen casestudy – de parochiale armendissen van Brugge – onderzoekt deze studie hoe dit type instelling de armen- en memoriezorg combineerde en hoe de onderlinge verhoudingen evolueerden onder invloed van socio-economische, politieke, religieuze en andere maatschappelijke wijzingen in de samenleving. De gekozen methodiek bevat een combinatie van verschillende methoden waarbij een kwantitatieve analyse van de stichtingen het uitgangspunt vormt.Doorheen dit werk bleek telkens opnieuw hoe armenzorg en memoriezorg met elkaar verweven waren. Deze verwevenheid ging veel verder dan een theoretische connectie waarbij het beoefenen van armenzorg de redding van het zielenheil bevorderde. Ook in de invulling van de stichting, de keuze voor de armendis en het moment van de uitdeling bleef de memoriezorg prominent aanwezig. De stichtingen zorgden voor het broodnodige, nieuwe kapitaal en garandeerden zo het voortbestaan van de instelling. De hierbij horende verplichtingen betekenden voor de instelling uiteraard een belasting, maar hoewel de stichtingen in theorie eeuwig bleven duren, toonde dit onderzoek aan dat de armendissen hier flexibel mee omgingen en regelmatig stichtingen reduceerden, samenvoegden of zelfs stopzetten. Deze samenhang bleef bovendien aanwezig gedurende de hier onderzochte periode. De zestiende-eeuwse hervormingen brachten hier dus geen verandering in. Wel zorgden de hervormingen ervoor dat de onafhankelijkheid van de armendissen verminderde doordat zowel de stedelijke als de kerkelijke overheid de controle op de armendissen opvoerden." "Technologieën voor hitte- en droogtetolerantie van tomaten" "Joëlle Mühlemann" Plantenbiotechniek "Op het veld worden gewassen vaak geconfronteerd met een combinatie van abiotische stress die de opbrengst ernstig beperkt. Zaadpriming met plantenhormonen of NaCl is een veelbelovende en kosteneffectieve methode om de tolerantie van gewassen voor abiotische stress zoals hitte en droogte, waaronder tomaten, te vergroten.Daarom zal ik de werkzaamheid beoordelen van verschillende benaderingen van zaadpriming bij het verlichten van de negatieve effecten van abiotische stress (droogte en hitte) op de groei en ontwikkeling van tomaten. Ik zal de hypothese testen dat geprimed zaad een moleculaire stressrespons op gang brengt die de plant in staat stelt abiotische stress tijdens de latere ontwikkelingsstadia te weerstaan en de opbrengst te verbeteren. Het project combineert een verscheidenheid aan methoden, waaronder fysiologie van de hele plant en moleculaire biologie." "Het motorisch leren bevorderen door slaap en gerichte geheugenreactivering bij veroudering en de ziekte van Parkinson" "Alice Nieuwboer" "Onderzoeksgroep Neurorevalidatie" "Rehabilitation is an important therapeutic strategy for patients with Parkinson’s disease (PD), whereby motor adaptations are learned to maintain daily functioning. However, patients often present difficulty consolidating newly learned skills into long-term memory, which reduces the benefits of training. Interventions that enhance consolidation are therefore projected to diminish the impact of PD. Sleep facilitates motor memory consolidation in healthy adults, especially in combination with targeted memory reactivation (TMR). TMR works by adding associated auditory stimuli during learning, which are replayed during sleep and thus reinforce the recently formed neural connections. Importantly, recent work has suggested that consolidation during sleep may be preserved in PD, but robust findings are lacking and have not involved TMR. This knowledge gap is astonishing given the potential benefits that can be gained by integrating sleep interventions into rehabilitation. My objective is to address this imperative by investigating the effect of sleep on motor memory consolidation by experimentally manipulating exposure to sleep and TMR for the first time. Concretely, I will compare the effect of a 2-hour daytime nap with or without TMR to that of a wake control period in PD and age-matched controls. I will use a validated motor sequence task to test for behavioral markers of motor learning and apply state-of-the-art neuroimaging techniques to study the imprint of neural network changes underlying consolidation. My training objectives include teaching and supervising students in rehabilitation–related neuroscientific topics and research leadership development. I will also implement a rigorous dissemination and communication plan to achieve optimal societal impact of my research findings. I anticipate my MSCA to spark new sleep interventions that boost the effectiveness of rehabilitation and improve the wellbeing of our ageing population, in particular those affected by PD." "DEEP Extended Reach.-: de bruikbaarheid, prestaties en veerkracht van het DEEP-ER prototype" "Giovanni Lapenta" Plasma-astrofysica "The proposed project DEEP-ER (DEEP-Extended Reach) addresses two significant Exascale challenges: the growing gap between I/O bandwidth and compute speed, and the need to significantly improve system resiliency. DEEP-ER will extend the Cluster-Booster architecture of the Dynamical Exascale Entry Platform (DEEP) project by a highly scalable I/O system and will implement an efficient mechanism to recover application tasks that fail due to hardware errors. The project will leverage new memory technology to provide increased performance and power efficiency. As a result, I/O parts of HPC codes will run faster and scale up better HPC applications will be able to profit from checkpointing and task restart on large systems reducing overhead seen today. Systems that use the DEEP-ER results can run more applications increasing scientific throughput, and the loss of computational work through system failures will be substantially reduced.DEEP-ER will build a prototype with the second generation Intel® Xeon Phi processor, a uniform high-speed interconnect across Cluster and Booster, non-volatile memory on the compute nodes, and network attached memory providing high-speed shared memory access. A highly scalable and efficient I/O system based on the BeeGFS file system from Fraunhofer-ITWM will support I/O intensive applications, using optimised I/O middleware SIONlib and E10. A multi-level checkpoint scheme will exploit scalable I/O and fast, non-volatile memory close to the nodes to reduce the overhead of saving state for long-running tasks. The OmpSs based DEEP programming model will govern the creation of checkpoints and restart failed tasks from the beginning or recover saved state depending on their granularity.Seven important HPC applications will be optimised demonstrating the usability, performance and resiliency of the DEEP-ER Prototype. The applications come from different scientific and engineering areas and represent requirements of simulation-based and data-intensive HPC codes." "Sneller Leren: een Multimodaal Onderzoek naar de Neurale Grondslag van de Versnelde Consolidatie van Motorische Geheugen" "Genevieve Albouy" "Departement Bewegingswetenschappen, Onderzoeksgroep Bewegingscontrole & Neuroplasticiteit" "Het doel van dit onderzoeksprogramma is het gebruik van hypermoderne multimodale neuroimaging-benaderingen (Magnetic Resonance Imaging en Electroencephalography) in combinatie met niet-invasieve hersenstimulatie en een unieke manipulatie van een gevestigd motorisch leerparadigma om de gedrags- en neurale correlaten van schema-gemedieerde motorgeheugeconsolidatie bij jonge gezonde volwassenen te beoordelen." "Het Lot van Valse Herinneringen" "Henry Otgaar" "Leuvens Instituut voor Criminologie, Universiteit Maastricht" "Slachtoffers van seksueel misbruik willen dikwijls hun trauma vergeten door bijvoorbeeld niet aan het trauma te denken of het misbruik te ontkennen. Buiten dat slachtoffers dikwijls proberen trauma bewust te vergeten kunnen ze ook vatbaar zijn voor de vorming van herinneringen aan gebeurtenissen die ze niet hebben ervaren (valse herinneringen). Vergeten en valse herinneringen kunnen vergaande gevolgen hebben in de rechtbank. Een vermeend slachtoffer die incorrect herinnert te zijn misbruikt kan een onschuldige valselijk beschuldigen. Veel rechtszaken over vermeend misbruik gaan over de vraag of vergeten de kans op valse herinneringen beïnvloedt. Echter, tot op heden is het onduidelijk wat de link is tussen vergeten en valse herinneringen. Ik ben de eerste die dit zal onderzoeken in kinderen en volwassenen met en zonder traumatische voorgeschiedenis. Specifiek zal ik ingaan op het effect van bewust vergeten op verschillende typen valse herinneringen. Ik zal nieuwe paradigma's ontwikkelen om te onderzoeken hoe bepaalde vormen van bewust vergeten (bijv. niet denken aan een gebeurtenis, de gebeurtenis ontkennen) de vatbaarheid voor valse herinneringen beïnvloedt. Dit project zal vernieuwende inzichten geven in hoe bewust vergeten gerelateerd is aan de vatbaarheid voor valse herinneringen." "De rol van neuropeptiden in leren en geheugen." "Liliane Schoofs" "Dierenfysiologie en Neurobiologie" "Humanity has always been intrigued by the nearly mythical properties of the brain. With its billions of neurons and innumerable connections, the brain is of such complex nature, that trying to understand it may seem a vain project. Yet, by using the ‘mini-brain’ of the model organism Caenorhabditis elegans, which shares many components with the human brain but counts only 302 neurons, thorough research can penetrate into this complexity. We here pursue to deliver a much-needed understanding of how learning and memory processes are regulated by neuropeptide signaling in the brain. Neuropeptides are small regulatory proteins that are implicated in a variety of processes. Growing evidence exists for their involvement in learning and memory, but how they exert these effects is largely unexplored. In C. elegans we recently disentangled a conserved vasopressin/ocytocin-related system that –as in humans– mediates associative learning. As such, we can deliver the experience, model and logical approach to provide detailed insights in neuropeptidergic control of learning and memory. We will first identify the endogenous ligand of all orphan C. elegans neuropeptide GPCRs, as this will provide the essential basis to build this project on. Mutants of neuropeptide-receptor pairs will then be tested for their ability to learn or maintain associative short- or long-term memory. We will also define in which cells and circuits relevant neuropeptides and receptors are needed for these functions, in order to generate models of neuropeptidergic control of learning and memory. We envisage the use of novel tools and cutting-edge experimental setups to take this research beyond its current horizon. Via single cell RNA sequencing, optogenetic analyses and in vivo calcium imaging, we will develop a workflow to build integrative models of associative learning and memory processes mediated by neuropeptides, which will serve as a scaffold for the study of these processes in more complex brains." "Moduleren van het motorisch geheugen met niet-invasieve hersenstimulatie: een multimodaal neuroimaging onderzoek ." "Genevieve Albouy" "Onderzoeksgroep Bewegingscontrole & Neuroplasticiteit, Departement Bewegingswetenschappen" "Het motorisch geheugen ondersteunt onze motorische vaardigheden die essentieel zijn voor dagelijkse activiteiten zoals typen of muziek spelen. Tijdens het initiële leren van een bewegingssequentie neemt de prestatie snel toe. Het leren in deze fase wordt ondersteund door twee netwerken in het brein, meer bepaald het hippocampo- en striato-corticale netwerk. In het bijzonder is er evidentie dat de activiteit in deze netwerken tijdens het initiële leren de offline consolidatie voorspelt (Albouy et al., 2008, 2013a). Geheugen consolidatie is het proces waardoor fragiele nieuwe herinneringen omgevormd worden tot stabiele lange- termijn herinneringen. Deze hersenprocessen vormen dan ook een interessante target voor experimentele interventies voor het verbeteren van de geheugen consolidatie. Een mogelijke methode om de activiteit in diepe hersenstructuren zoals de hippocampus en striatum te beïnvloeden is non-invasieve hersenstimulatie (bv., (Bilek et al., 2013; van Holstein et al., 2018; Hebscher and Voss, 2020)). Meer specifiek kunnen deze diepe structuren bereikt worden door stimulatie van corticale gebieden die functioneel verbonden zijn met deze diepe hersenstructuren. In het kader van dit project werd de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) geïdentificeerd als ideale target (Albouy et al., 2013a). Het doel van mijn doctoraat was om te onderzoeken of (i) prefrontale stimulatie de neurale processen in gebieden gelinkt aan het motorisch geheugen kan beïnvloeden tijdens het leren (fase 1) en (ii) of dit vervolgens het consolidatie proces beïnvloedt (fase 2). Hiervoor gebruikte ik transcraniële magnetische stimulatie (TMS) in combinatie met functionele magnetische resonantie beeldvorming (fMRI).Wat betreft het verwerven van de motorische herinneringen tonen beide experimenten aan dat TMS toegepast op de DLPFC voor de training op de taak geen invloed heeft op de gedragsprestatie tijdens het initiële leren. Op basis van univariate analyses van de fMRI data vinden we geen verschillen in de magnitude van de neurale activiteit. Op basis van multivariate analyses vinden we echter belangrijke verschillen in het patroon van activiteit in het sensorimotorische deel van de putamen tussen de stimulatie en controle conditie (hoofdstuk 3). Daarbovenop zien we op basis van univariate analyses dat actieve in vergelijking met controle stimulatie de plasticiteit verstoort in de hippocampus en de caudate nucleus tijdens korte pauzes in de training (hoofdstuk 4). Analyses van functionele connectiviteit tonen dan weer aan dat DLPFC stimulatie de connectiviteit van de frontale gebieden met de hippocampus en het striatum verstoort in vergelijking met controle condities (hoofdstuk 2). Als laatste toon ik aan dat hersenstimulatie de link tussen de mate van inhibitie in de DLPFC, gemeten d.m.v. MR spectroscopie (methode om de concentratie van de neurotransmitter GABA in het brein meten), en activiteit in het striato-hipocampo- frontale netwerk moduleert (hoofdstuk 2). Samengevat toon ik aan dat prefrontale stimulatie voor de training op een nieuwe bewegingssequentie de activiteit in de hersenen beïnvloed, en meer specifiek in diepe structuren zoals de hippocampus en het striatum, maar niet de prestatie tijdens de training. Wat betreft de geheugen consolidatie, toon ik aan dat multi-voxel patronen in de hippocampus persisteren tijdens rust na het initiële leren. Meer specifiek, is er een verhoogde persistentie na stimulatie (hoofdstuk 3). Wat betreft meer lange-termijn consolidatie vind ik geen evidentie voor een effect van DLPFC stimulatie op gedrag. Desalniettemin verstoort prefrontale stimulatie wel de link tussen gedragsmaten van consolidatie en taak gerelateerde activiteit en connectiviteit in het striatum en de hippocampus (hoofdstuk 4). Samengevat, deze resultaten suggereren dat prefrontale stimulatie het consolidatie process beïnvloed d.m.v. de modulatie van de responses in de hippocampus en het striatum. Mijn doctoraat biedt een omvattende beschrijving van het effect van prefrontale stimulatie op motorisch leren en breinfunctie. Onze resultaten tonen samen aan dat prefrontale stimulatie geen effect heeft op gedrag maar wel op neurale processes in diepe hersenstructuren die een belangrijke rol spelen in motorisch leren en geheugen consolidatie. Cruciaal, prefrontale stimulatie beïnvloedt de link tussen taak-gerelateerde processes in de hippocampus en het striatum, en het consolidatie proces. " "CONNECTIVITEIT IN GROOTSCHALIGE HERSENNETWERKEN EN SLAAPAFHANKELIJKE MOTORGEHEUGENCONSOLIDATIE" "Dante Mantini" "Departement Bewegingswetenschappen, Onderzoeksgroep Bewegingscontrole & Neuroplasticiteit" "Het is algemeen bekend dat slaap een cruciale rol speelt bij de consolidatie van het motorisch geheugen, het proces waarbij nieuw verworven motorische vaardigheden Verworven worden op lange termijn. Hoewel de activatiepatronen van de hersenen die aan de basis liggen van slaap-gerelateerde motorische geheugen-consolidatie goed gedocumenteerd zijn, zijn de functionele connectiviteitspatronen (FC) die dit proces ondersteunen slecht begrepen. Het bestuderen van slaap- en geheugenprocessen door de lens van hersenconnectiviteit is van cruciaal belang, aangezien er steeds meer aanwijzingen zijn dat menselijke slaap en gedrag niet simpelweg worden bepaald door activiteit in functioneel gelokaliseerde gebieden, maar in plaats daarvan worden georkestreerd door functionele integratie van neurale activiteit verspreid over de hersenen.In dit doctoraatsproject hebben we hoge-densiteit elektro-encefalografie (hdEEG) gebruikt om de interactie tussen functionele connectiviteit in grootschalige hersennetwerken, slaap en motorisch geheugen bij jonge gezonde volwassenen te onderzoeken. We hebben frequentie-afhankelijke functionele connectiviteit gemeten in brongelokaliseerde rust-toestandsnetwerken (RSN's) tijdens het wakker zijn voor en na motorisch leren (hoofdstuk twee), en tijdens de slaap (slaap na het leren en controleslaap in respectievelijk hoofdstuk drie en vier). We wilden begrijpen hoe motor sequence learning (MSL) de connectiviteit binnen en tussen RSN's beïnvloedt, en hoe deze modulaties verband houden met gedragsmarkers van motorische geheugenconsolidatie (hoofdstukken twee en vier). We hebben ook frequentie-afhankelijke fluctuaties van FC gekarakteriseerd die optreden in stadia en cycli van controleslaap (Hoofdstuk Drie). Gebaseerd op eerdere functionele magnetische resonantie beeldvorming (fMRI) en magneto-encefalografische (MEG) studies, was onze overkoepelende hypothese dat het leren van motorische sequenties een invloed zou hebben op - en gerelateerd zou zijn aan - functionele connectiviteitspatronen tijdens zowel de waak- als de slaap. Deze activatiepatronen, na het leren van motorische sequenties, zouden plaatsvinden in frequentiebanden die  geassocieerd zijn met motorisch leren (bijv. alfa- en bètabanden) en slaapfysiologie (bijv. sigma- en deltabanden). We verwachtten dat deze modulaties niet alleen zouden worden waargenomen binnen taakrelevante netwerken (bijvoorbeeld het motorische netwerk), maar ook in de motorische en andere functionele  netwerken (zoals het standaard modus network en het aandachtsnetwerk).Met betrekking tot FC tijdens waakzaamheid geven onze bevindingen aan dat een lagere rsFC tussen de motorische en andere grootschalige netwerken (bijvoorbeeld het visuele netwerk en het aandachtsnetwerk) vóór het oefenen van taken (baseline) in de alfa-, bèta-, theta- en deltabanden gerelateerd was aan beter motorisch leren en betere motorische geheugenconsolidatie (hoofdstuk twee). Deze resultaten tonen aan dat netwerksegregatie (d.w.z. lagere grootschalige connectiviteit) niet alleen gunstig is voor later motorisch leren, maar ook voor het slaap-gerelateerde consolidatieproces. Vervolgens, en voordat we de relatie tussen connectiviteit tijdens slaap en motorische geheugenconsolidatie onderzochten, karakteriseerden we connectiviteitsveranderingen in RSN's tijdens een controleslaapsessie (hoofdstuk drie). Onze resultaten toonden aan dat de connectiviteit globaal afnam (over alle frequenties en zowel binnen als tussen alle RSN's) naarmate de NREM-slaap dieper werd. Tijdens de overgang van NREM naar REM hebben we echter  aangetoond dat frequentie- en netwerk-specifieke veranderingen in connectiviteitplaatsvinden: connectiviteitsonderbreking werd waargenomen in alle netwerkparen in de delta- en sigmaband. Echter, een netwerk-specifieke (standaardmodus en aandachtsnetwerken) herverbinding werd gevonden in de alfa- en bètabanden. De resultaten van hoofdstuk drie benadrukken dus de spatiale en temporele kenmerken van de globale afbraak in connectiviteit tijdens NREM-slaap, evenals de meer complexe, netwerk- en frequentie-specifieke veranderingen in connectiviteit tijdens de overgang naar REM-slaap. Als laatste onderzochten we het effect van het leren van motorische sequenties op de hierboven beschreven slaapconnectiviteitspatronen (Hoofdstuk Vier). Net als in hoofdstuk twee werd tijdens de slaap een verband waargenomen tussen motorische geheugenconsolidatie en lage connectiviteit tussen de motorische en andere RSN's, zodat een lage alfabandconnectiviteit tijdens post-lering NREM2 gecorreleerd was met prestatieverbeteringen na de slaap. Interessant is dat een verminderde uitval in sigmaband-connectiviteit naarmate de NREM-slaap dieper werd, gecorreleerd was met een betere motorische geheugenconsolidatie. De resultaten van Hoofdstuk Vier suggereren dus dat zowel netwerksegregatie (alfa-band, NREM2) als het behoud van meer globale grootschalige connectiviteit (sigma-band, overgang van NREM2-3) een belangrijke rol spelen bij de consolidatie van motorisch geheugen.Over het algemeen biedt mijn doctoraatsonderzoek een uniek onderzoek naar de interactie tussen slaap-, geheugen- en connectiviteitspatronen in zowel de ruimtelijke (functioneel verschillende rusttoestands-netwerken) als temporele (oscillerende hersensignalen in verschillende frequentiebanden) dimensies. Onze resultaten laten gezamenlijk zien dat frequentieafhankelijke functionele connectiviteit in rusttoestands-netwerken tijdens zowel slaap als waakzaamheid kritisch gekoppeld is aan motorisch leren en geheugenconsolidatie." "Polyclonal B-cell activation in human African tryponosomiasis (HAT): impact on acquired immunity and on rapid diagnostic tests." "Philippe Büscher" "Programme National de Lutte contre la Trypanosomiase Humaine Africaine, Programme de Lutte contre le Sida, Institut National de Recherche Biomédicale, PEV RD Congo, Programme National de Lutte contre le Paludisme, Tropische Geneeskunde, Tropische Bacteriologie, Verwaarloosde Tropische Ziekten, Hiv en Tuberculose, Diagnostische Parasitologie" "Mouse-models help to understand host-pathogen immune interactions and serve as model for vaccine development in human African trypanosomiasis (HAT) but their validity for what happens in man remains largely unknown. A better understanding of the immune deregulation observed in HAT, especially related to the B-cell compartment, is therefore needed and may have implications on clinical management and control of other infections as well.While HAT is clearly associated with a polyclonal B-cell activation, little is known about the fate of this B-cell population upon activation. Trypanosoma brucei infection in mice results in loss of splenic marginal zone B-cells and loss of the vaccine-induced protective immunity against other infections. This was observed in a DTPa (diphtheria, tetanus and B. pertussis) vaccination model (Radwanska et al. 2008) confirming earlier findings in a T. spiralis immunization model (Onah& Wakelin 2000). Recent results indicate that the mechanisms at work are not associated to infection-associated immunosuppression. Indeed, even after cure of trypanosomiasis, vaccine induced memory in case of the DTPa model did not return. These results indicate that T. brucei infections can give rise to general B cell memory destruction, and we hypothesise that there might be a similar clinical impact in humans, but this remains to be demonstrated. Secondly, the uncontrolled production of antibodies after polyclonal B-cell activation in HAT patients is known to induce cross-reactions (and thus false positive tests) in a number of diagnostic tests for infectious diseases. While a well known phenomenon in laboratory studies, again, its clinical importance has hardly been studied. The situation is particularly worrying in the current context of HAT control in central-Africa, where WHO and other control agencies push for more integrated case management of HAT. This means that HAT patients are now taken care of in primary care centres and hospitals, whereas in the past they would have been cared for in dedicated “vertical” structures. The integrated approach poses several challenges for clinical case management, mainly in terms of individual and programmatic management of major co-infections, such as HIV or malaria. For HIV as well as for malaria, rapid diagnostic tests (RDT) are increasingly being applied at primary health care level - and in the case of malaria even at community level. We fear that in HAT patients, the above mentioned issue of cross-reactivity, if not correctly addressed, may lead to clinical case management problems, if the issue is not addressed. Indeed, our preliminary data showed that up to 60% of non-HIV infected HAT patients in Mbuji Mayi showed positive results in commonly used HIV RDTs. Therefore, the following research questions arise:- Does HAT eliminate memory B-cells and acquired immunity against other pathogens, and is this effect reversible upon cure from HAT?- Are memory T-cells affected?- Can vaccine-induced protection be restored by vaccination after treatment of HAT, f necessary?- What is the impact of HAT on the performance of RDTs for other infections, including HIV and malaria, and how can we improve diagnostic strategies?To address these questions, we will identify and follow-up a group of HAT infected patients and non-HAT infected controls. We will assess the following parameters:- Numbers of circulating memory B- and T-cells- Vaccine induced humoral immunity, before and after treatment of HAT and upon subsequent vaccination- T cell independent B cell activity- Cell mediated immunity- Accuracy of RDTs for HIV and malariaBesides direct implications for HAT clinical management, the obtained results will improve our understanding of how deregulation of the B-cell compartment can affect immunity towards unrelated infections. This could provide important insights in vaccine failure in particular in tropical regions where co-infections are frequent. Results will also lead to recommendations for improved diagnostic and immunization policies in HAT endemic regions. In conclusion, the project will generate knowledge and have impact on control of infectious diseases, not only in HAT but also in other infections."