< Terug naar vorige pagina
Project
Herstelgerichte detentie: nieuwe hoop of oude leugen? (FWOAL447)
De afgelopen jaren is een proces aan de gang gericht op het herstelrechtelijk herdenken van de vrijheidsberovende sanctie. De evolutie naar een "herstelgerichte detentie" maakt deel uit van een brede beweging in en rond de strafrechtsbedeling, bekend als "restorative justice" of "herstelrecht". Dit staat voor een nieuwe benadering van de reactie op criminaliteit, die,in tegenstelling tot vroegere opvattingen waar het hoofdaccent lag op retributie of rehabilitatie, veel aandacht schenkt aan de noden van het slachtoffer en waarbij men diverse vormen van responsabilisering van de respectievelijke betrokkenen nastreeft. Het nieuwe denkmodel van herstelrecht kan omschreven worden als "a process whereby parties with a stake in a specific offence resolve collectively how to deal with the aftermath of the offence and its complications for the future" (Marshall, 1999). Het herstelrecht tracht een evenwicht te vinden tussen de belangen van het slachtoffer en de samenleving en de nood aan reïntegratie van de dader (Aertsen, 1997). Het ontstaan van een herstelrechtelijke benadering in de uitvoering van de gevangenisstraf in België kan geplaatst worden tegen de achtergrond van bredere maatschappelijke ontwikkelingen De strafrechtsbedeling wordt meer interactionistisch van aard met momenten van participatie of onderhandeling met de rechtssubjecten (Tulkens & Vandekerkhove, 1996; Beyens & Raes, 2005; Raes, 2006). Tegelijk is er een toenemende solidariteit met en wettelijke verankering van de slachtofferpositie in de verschillende fasen van de strafrechtsbedeling (wet 1994 op bemiddeling in strafzaken, wet Franchimont 1998, wet 22 juni 2005 op de bemiddeling). Dit heeft mede te maken met de vertrouwenscrisis in Justitie van de laatste jaren. Vanaf de jaren negentig worden criminaliteit en onveiligheid een belangrijk maatschappelijk en politiek thema. Dit leidt tot een instrumenteel strafrechtsbeleid gericht op snelle, zichtbare politieke beslissingen. De toenemende aandacht voor slachtoffers is hier een onderdeel van (Mary, 1997; Gutwirth en De Hert, 2002; Snacken, 2001, 2007). Daarnaast wordt ook nadruk gelegd op een betere beheersing van risico's en risicogroepen en een grotere effectiviteit en efficiëntie in de bestraffing, het zgn actuarialism (Feeley & Simon, 1994) en managerialism (Bottoms,,1995). Deze verschillende tendensen zijn ook zichtbaar binnen de strafuitvoering. Na de maatschappelijke schok veroorzaakt door de zaak Dutroux in 1996 worden meer punitieve maatregelen getroffen (bv. verstrenging van de mogelijkheden tot voorwaardelijke invrijheidstelling van gedetineerden, wetten 5 en 18 maart 1998), worden massaal psychologen aangesteld in de gevangenissen met het oog op een efficiëntere risicotaxatie voor recidive (vanaf 1998), en worden herstelconsulenten aangesteld in alle gevangenissen om op een structurele wijze de slachtofferdimensie binnen de gevangeniscontext te introduceren (2000). Recent is herstel, naast beperking van de detentieschade en voorbereiding van de reïntegratie, wettelijk als één van de doelstellingen van de vrijheidsberovende straf erkend (Basiswet Gevangeniswezen en Rechtspositie van Gedetineerden, 12 januari 2005; wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden; wet van 17 mei 2006 tot oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken).
Waar het herstelrecht binnen de criminologische theorievorming in belangrijke mate gegroeid is als antwoord op de tekortkomingen van en als alternatief voor het geldende retributieve/rehabilitatieve strafrecht, het de negatieve effecten van de vrijheidsberovende straf erkent en een meer humane en probleemoplossende aanpak naar voren wil schuiven (Zehr, 1990), doet de invoering van een slachtoffer- en hersteldimensie binnen de gevangeniscontext echter fundamentele vragen rijzen.
Vanaf de jaren 1950-1960 wijzen sociologische studies van gevangenissen als microsociale structuur op de totalitaire en autoritaire kenmerken ervan (Goffman, 1961). Gedetineerden worden onderworpen aan een machtssysteem, waarin zij via mortificatieprocessen hun identiteit als individu moeten inruilen voor een collectief stigma als gedetineerde, die volledig ondergeschikt gemaakt wordt aan de belangen van het instituut. Deze deprivaties leiden op hun beurt tot weerstand, die individueel of collectief kan zijn, en de vorm kan aannemen van een eigen deviante subcultuur (Sykes, 1958). In Surveiller et punir laat Foucault (1975) zien dat de gevangenis, als niet openbare, oncontroleerbare, dure, onnuttige, uitsluitende en criminogene instelling, dysfunctioneel te noemen is t.a.v. de in de strafrechtstheorie vooropgestelde doelen. De gevangenis ligt niet in het verlengde van een groot humaniserend Verlichtingsdiscours, maar van strategieën van disciplinering en normalisering ("disciplinaire machtspraktijken") die op micro-vlak aan het werk zijn in de sjablonen van familie, school, leger, ziekenhuis en werkplek. Steeds wordt in die settings het verschil tussen normaal en abnormaal zichtbaar gemaakt tegen de achtergrond van een norm die ontstaat zonder referentie naar de individuen zelf. Foucault spreekt in dat verband van een panoptische machtsuitoefening: iedereen is steeds zichtbaar en vergelijkbaar, net zoals in het panoptisch gebouw van Bentham, waarvan het archetype de gevangenis is. Dat de kritiek op de gevangenis al even oud is als de instelling zelf hoeft bijgevolg niet te verwonderen: deze laatste wortelt zich in praktijken die geenszins humanistisch of bevrijdend zijn, maar normalisering en 'dressuur' beogen (Gutwirth, 1993). Maar Foucault erkent ook dat in de microfysica van de machtsrelaties er mogelijkheden blijven tot voortdurende weerstanden vanwege de gedetineerden (Foucault 1984).
Ofschoon de analyse van Foucault in Surveiller et Punir zich toespitste op het Verlichtingsdiscours en de gevangenis van de 19e eeuw, kan eenzelfde vraag gesteld worden betreffende het recentere herstelgerichte discours en de gevangenis van de 21e eeuw. Eerste onderzoeksvraag: in dit onderzoek wensen we derhalve in te gaan op de wijze waarop de 'herstelgerichte detentie' zich articuleert op de door Foucault geduide tweespalt tussen enerzijds het klassieke discours van rehabilitatie en preventie en anderzijds de praktijk van disciplinering en normalisering. Wat brengt restorative justice teweeg in de gevangenis ? Ligt de introductie van herstelgerichte praktijken in de context van detentie in het verlengde van een rehabilitatief perspectief (empowerment), of gaat het hier om verfijnde (perverse) disciplinering ?
Om deze vragen te beantwoorden moeten de analyses van Foucault echter worden doorgetrokken tot op het heden, zoals de 'late Foucault' met zijn aandacht voor 'governmentality' ook zelf ondernam, maar zonder toespitsing op de kwestie van de gevangenis (Foucault, 1997). In vele westerse landen is men de laatste jaren geëvolueerd naar een zgn "post-autoritaire" gevangenis, waarin erkend wordt dat gedetineerden sociale actoren blijven die reflecteren over hun situatie en hier strategisch op reageren (Giddens, 1984; Snacken, 1990; Debuyst, 1990; Sparks a.o. 1996). Dit betekent dat de doelen van de gevangenis (zoals herstel) slechts kunnen bereikt worden via een "dialectiek van controle", waarin de microrelaties tussen personeel en gedetineerden van fundamenteel belang zijn voor de legitimiteit van het instituut (Giddens, 1984:156; Sparks a.o. 1996:35). Daarnaast is er echter ook recent onderzoek dat aantoont dat gevangenissen nog steeds zeer destructieve en schadelijke situaties en structuren (kunnen) teweeg brengen, die ernstige psychologische en sociale consequenties hebben voor de gedetineerden (Haney, 2005; Irwin & Owen, 2005). Dit lijkt dan weer in tegenstrijd met de doelstelling van "zelfherstel" van de dader in het herstelrecht (Hagemann, 2003; Van Ness, 2007). In België hebben we via eigen empirisch onderzoek kunnen vaststellen dat er belangrijke verschillen in gradaties van autoritarisme en totalitaire kenmerken bestaan tussen gevangenissen, waarin zowel structurele (grootte van de gevangenis, personeelskader, regime) als culturele aspecten (beroepscultuur bewaarders, organisatiecultuur directie, (sub)cultuur van gedetineerden) een rol spelen (Snacken e.a. 2001; Snacken 2005). Ook deze culturele aspecten, zowel bij personeel als bij gedetineerden, krijgen in de recente penologische literatuur terug meer aandacht (Liebling, 2004; Crewe, 2005). Tweede onderzoeksvraag: welke plaats krijgt herstel in de structuur en de cultuur van verschillende gevangenissen en gevangenispopulaties in België in vergelijking met andere doelstellingen en effecten (orde en veiligheid, reïntegratie, beperking detentieschade, beheersing risico's)?
Waar het herstelrecht binnen de criminologische theorievorming in belangrijke mate gegroeid is als antwoord op de tekortkomingen van en als alternatief voor het geldende retributieve/rehabilitatieve strafrecht, het de negatieve effecten van de vrijheidsberovende straf erkent en een meer humane en probleemoplossende aanpak naar voren wil schuiven (Zehr, 1990), doet de invoering van een slachtoffer- en hersteldimensie binnen de gevangeniscontext echter fundamentele vragen rijzen.
Vanaf de jaren 1950-1960 wijzen sociologische studies van gevangenissen als microsociale structuur op de totalitaire en autoritaire kenmerken ervan (Goffman, 1961). Gedetineerden worden onderworpen aan een machtssysteem, waarin zij via mortificatieprocessen hun identiteit als individu moeten inruilen voor een collectief stigma als gedetineerde, die volledig ondergeschikt gemaakt wordt aan de belangen van het instituut. Deze deprivaties leiden op hun beurt tot weerstand, die individueel of collectief kan zijn, en de vorm kan aannemen van een eigen deviante subcultuur (Sykes, 1958). In Surveiller et punir laat Foucault (1975) zien dat de gevangenis, als niet openbare, oncontroleerbare, dure, onnuttige, uitsluitende en criminogene instelling, dysfunctioneel te noemen is t.a.v. de in de strafrechtstheorie vooropgestelde doelen. De gevangenis ligt niet in het verlengde van een groot humaniserend Verlichtingsdiscours, maar van strategieën van disciplinering en normalisering ("disciplinaire machtspraktijken") die op micro-vlak aan het werk zijn in de sjablonen van familie, school, leger, ziekenhuis en werkplek. Steeds wordt in die settings het verschil tussen normaal en abnormaal zichtbaar gemaakt tegen de achtergrond van een norm die ontstaat zonder referentie naar de individuen zelf. Foucault spreekt in dat verband van een panoptische machtsuitoefening: iedereen is steeds zichtbaar en vergelijkbaar, net zoals in het panoptisch gebouw van Bentham, waarvan het archetype de gevangenis is. Dat de kritiek op de gevangenis al even oud is als de instelling zelf hoeft bijgevolg niet te verwonderen: deze laatste wortelt zich in praktijken die geenszins humanistisch of bevrijdend zijn, maar normalisering en 'dressuur' beogen (Gutwirth, 1993). Maar Foucault erkent ook dat in de microfysica van de machtsrelaties er mogelijkheden blijven tot voortdurende weerstanden vanwege de gedetineerden (Foucault 1984).
Ofschoon de analyse van Foucault in Surveiller et Punir zich toespitste op het Verlichtingsdiscours en de gevangenis van de 19e eeuw, kan eenzelfde vraag gesteld worden betreffende het recentere herstelgerichte discours en de gevangenis van de 21e eeuw. Eerste onderzoeksvraag: in dit onderzoek wensen we derhalve in te gaan op de wijze waarop de 'herstelgerichte detentie' zich articuleert op de door Foucault geduide tweespalt tussen enerzijds het klassieke discours van rehabilitatie en preventie en anderzijds de praktijk van disciplinering en normalisering. Wat brengt restorative justice teweeg in de gevangenis ? Ligt de introductie van herstelgerichte praktijken in de context van detentie in het verlengde van een rehabilitatief perspectief (empowerment), of gaat het hier om verfijnde (perverse) disciplinering ?
Om deze vragen te beantwoorden moeten de analyses van Foucault echter worden doorgetrokken tot op het heden, zoals de 'late Foucault' met zijn aandacht voor 'governmentality' ook zelf ondernam, maar zonder toespitsing op de kwestie van de gevangenis (Foucault, 1997). In vele westerse landen is men de laatste jaren geëvolueerd naar een zgn "post-autoritaire" gevangenis, waarin erkend wordt dat gedetineerden sociale actoren blijven die reflecteren over hun situatie en hier strategisch op reageren (Giddens, 1984; Snacken, 1990; Debuyst, 1990; Sparks a.o. 1996). Dit betekent dat de doelen van de gevangenis (zoals herstel) slechts kunnen bereikt worden via een "dialectiek van controle", waarin de microrelaties tussen personeel en gedetineerden van fundamenteel belang zijn voor de legitimiteit van het instituut (Giddens, 1984:156; Sparks a.o. 1996:35). Daarnaast is er echter ook recent onderzoek dat aantoont dat gevangenissen nog steeds zeer destructieve en schadelijke situaties en structuren (kunnen) teweeg brengen, die ernstige psychologische en sociale consequenties hebben voor de gedetineerden (Haney, 2005; Irwin & Owen, 2005). Dit lijkt dan weer in tegenstrijd met de doelstelling van "zelfherstel" van de dader in het herstelrecht (Hagemann, 2003; Van Ness, 2007). In België hebben we via eigen empirisch onderzoek kunnen vaststellen dat er belangrijke verschillen in gradaties van autoritarisme en totalitaire kenmerken bestaan tussen gevangenissen, waarin zowel structurele (grootte van de gevangenis, personeelskader, regime) als culturele aspecten (beroepscultuur bewaarders, organisatiecultuur directie, (sub)cultuur van gedetineerden) een rol spelen (Snacken e.a. 2001; Snacken 2005). Ook deze culturele aspecten, zowel bij personeel als bij gedetineerden, krijgen in de recente penologische literatuur terug meer aandacht (Liebling, 2004; Crewe, 2005). Tweede onderzoeksvraag: welke plaats krijgt herstel in de structuur en de cultuur van verschillende gevangenissen en gevangenispopulaties in België in vergelijking met andere doelstellingen en effecten (orde en veiligheid, reïntegratie, beperking detentieschade, beheersing risico's)?
Datum:1 jan 2008 → 31 dec 2011
Trefwoorden:law, Restorative detention, Criminology, Restorative justice, Foucault
Disciplines:Rechten en juridische studies