< Terug naar vorige pagina

Project

The Ethiopian Public Sector Leadership Profile Unveiled: Determining the Leadership Profile of the Ethiopian Federal Civil Service Organizations

Het proefschrift getiteld ''’The Ethiopian Public Sector Leadership Profile Unveiled:  Determining the Leadership Profile of the Ethiopian Federal Civil Service Organizations'' werd geschreven naar aanleiding van de zoektocht naar een specifieke Afrikaanse benadering van leiderschap en het leiderschapsprobleem in Ethiopische federale overheidsorganisaties. Er werd onderzocht welke preferenties topambtenaren hebben op het vlak van leiderschap, en dit werd vergeleken met de rolverwachtingen vanuit de context. Het doel was om de verschillen (indien aanwezig) te overbruggen teneinde topambtenaren in staat te stellen om op een effectieve manier leiding te geven. Deze studie heeft daartoe het concept leiderschap geanalyseerd aan de hand van het 3Cs-model (context, content, conduct), te vertalen als context, inhoud en gedrag. We onderzochten eerst de antecedente condities (culturele, politieke, organisatorisch-administratieve factoren) en hun gevolgen voor de leiderschapsrol. Vervolgens bestudeerden we de rolvoorkeuren van de leiders. Tot slot vergeleken we de verwachte leiderschapsrollen met de rolvoorkeuren en hebben we maatregelen gesuggereerd zowel op individueel als institutioneel vlak om de waargenomen verschillen te verkleinen. Het leiderschapsgedrag zelf werd niet onderzocht.

Om de context te bestuderen werd de institutionele benadering toegepast. Meer specifiek kunnen we stellen dat het onderzoek gebaseerd is op twee theoretische tradities: het 'historisch neo-institutionalisme' en de daarmee gepaard gaande centrale notie van 'padafhankelijkheid', en het 'sociologisch neo-institutionalisme' met zijn verwijzing naar cognitieve en culturele verbanden.

Op het continuüm van de positivistische en interpretatieve benadering van onderzoek nam ons onderzoek eerder de positie in van de interpretatieve aanpak. Maar dit onderzoek baseert zich ook op verschillende bestaande theorieën en concepten. Bijgevolg beweren we dat we een gemengde aanpak toegepast hebben. Dergelijke methodologische keuzes vereisen meerdere data van zowel primaire als secundaire bronnen.

Om de rolpreferenties te onderzoeken werd Q-methodologie toegepast op basis van interviews. Q-methodologie is een methode om subjectiviteit te onderzoeken. In dit onderzoek gebruikten we deze methode om te onderzoeken hoe topambtenaren hun rol conceptualiseren. De Q-resultaten waren echter niet generaliseerbaar, dus werd er nog een survey uitgevoerd. De Brown's SFIS en de SCtAFD’s, twee mogelijke benaderingen om de Q-methodologie uit te breiden, werden bewust gecombineerd om de beperkingen van het gebruik van één enkele benadering te compenseren. Met de survey hebben we niet alleen informatie verkregen over de veralgemeenbaarheid van de perspectieven, maar werden ook verklarende factoren gezocht, met name de achtergrondkenmerken van zowel de onderzoeksdeelnemers als de organisaties.

Daarnaast werd er bewijsmateriaal verzameld uit meerdere bronnen en werd dit gedurende het hele onderzoeksproces gebruikt. Historische data werden gebruikt om de gegevens uit de interviews en de survey te onderbouwen. Bovendien hebben we deze informatie uitgebreid met niet-tekstuele informatie, zoals inheemse aforismen of spreekwoorden. De niet-tekstuele informatie is heel nuttig omdat een uitdrukking soms het hele verhaal al vertelt.

Zoals eerder vermeld, bestudeerden we eerst de antecedenten en de consequenties daarvan voor de leiderschapsrol. Op vlak van cultuur is Ethiopië een multi-etnische en multiculturele staat. Ethiopiërs zijn hiërarchisch, collectivistisch en ze leven in een voornamelijk mannelijke samenleving met een 'synchronische cultuur'. Wat de politieke achtergrond betreft, heeft het land een maximalistische kijk op de staat; politisering van overheidsdiensten is bijna de norm en politici verwachten loyaliteit en politieke respons van de topambtenaren. Etnisering van overheidsdiensten, patrimonialisme, en politieke dominantie van het beleidsproces zijn kenmerkend. Op organisatorisch-administratief vlak werden verschillende hervormingsmaatregelen geïmplementeerd, hoewel de politieke bekommernissen doorslaggevend waren. Vaste benoemingen van topambtenaren zijn de regel; ambtenaren op alle niveaus ontvangen een standaard salaris op basis van de salarisschalen van de overheid, maar ze worden minder betaald dan bij ngo’s (zowel met als zonder winstoogmerk), ook in vergelijking met parastatale organisaties. Er is niet echt een verband tussen prestatie en loon. Concurrentie tussen overheidsinstellingen is bijna onbestaande. Organisaties hebben een lage autonomie en vallen in sterke mate terug op overheidsfinanciering om hun activiteiten uit te voeren, ongeacht het type organisatie. De steun van de bevolking voor de overheidsdiensten is laag, etc.

De besproken antecedenten hebben invloed op hoe topambtenaren zullen handelen; dat wil zeggen, ze bepalen hoe de leiders idealiter zouden moeten handelen. Op basis van de analyse van de voorgaande contextuele factoren hebben we 11 verschillende maar onderling gerelateerde verwachte leiderschapsrollen geïdentificeerd: (1) diversiteitsgericht leiderschap, (2) gemeenschapsgericht leiderschap, (3) Ubuntu, (4) paternalistisch leiderschap, (5) groep/relatiegericht leiderschap, (6) directief/autocratisch leiderschap, (7) resultaatgericht leiderschap, (8) politiek loyaal leiderschap, (9) leiderschap op basis van regels, (10) integriteitsgericht leiderschap, en (11) op verandering gericht leiderschap.

Vervolgens hebben we de leiderschapsrollen bestudeerd die Ethiopische topambtenaren verkiezen in hun situatie. Met behulp van Q-methodologie onderzochten we de opvattingen van 51 managers van federale overheidsorganisaties uit diverse beleidsdomeinen. Als gevolg hiervan werden drie verschillende, maar onderling verbonden archetypen van leiderschapsrollen geïdentificeerd. Deze perspectieven werden gelabeld als change agents, affectieve leiders en resultaatgerichte realisten. Kort gezegd, personen die geïdentificeerd werden als change agents waren gericht op verandering; de affectieve leiders focusten zich op menselijke relaties, en resultaatgerichte realisten legden de nadruk op doelrealisatie. De studie laat echter zien dat, hoewel elk van deze perspectieven aanwezig was, er nog andere perspectieven noodzakelijk waren voor de effectieve invulling hiervan.

Aangezien Q-resultaten niet generaliseerbaar zijn, werd ook een vervolgonderzoek uitgevoerd op basis van een survey, onder andere om de veralgemeenbaarheid van de Q-typologieën in de populatie te testen. Het onderzoek liet zien dat, hoewel het affectieve leiderschapsperspectief op de eerste plaats komt te staan, er bijna een evenwichtige verdeling van de voorkeuren van topambtenaren is over de Q-methodologisch geïdentificeerde rollen. Naast het testen van de veralgemeenbaarheid van de rolpreferenties, hebben we in de survey enkele meta-vragen toegevoegd om belangrijke maar verborgen standpunten aan het licht te brengen. Door deze oefening werden extra rollen geïdentificeerd, hoewel deze niet vaak genoemd werden. Deze verwezen naar leiderschap gebaseerd op regels, politieke loyaliteit en verantwoordelijkheid.

Zoals uit de voorgaande bevindingen is gebleken, hebben we een duidelijke incongruentie vastgesteld tussen de verwachte en de voorkeursrollen voor leiderschap. De voorkeursrollen blijken een deelverzameling te zijn van een breder gamma van verwachte rollen. Deze rollen werden geïdentificeerd op basis van de contextanalyse. Hun volledigheid zal echter onderzocht moeten worden in verder onderzoek. Aangezien de omgeving van de publieke sector aan het veranderen is, zouden er voortdurend nieuwe competenties toegevoegd moeten worden. Bovendien zijn de weergegeven rollen niet altijd en overal toepasbaar. Sommige rollen zijn in bepaalde organisaties misschien belangrijker dan in andere organisaties. In een sterk veranderende en complexe omgeving, is één enkele benadering van leiderschap misschien niet geschikt. Een dergelijke context vereist een ‘zowel … als’ in plaats van 'ofwel … ofwel' gedachtenwijze.

Tenslotte hebben we onderzocht hoe opleidingsorganisaties hun trainingsprogramma voor ambtenaren, en topambtenaren in het bijzonder, plannen en uitvoeren. De analyse waarbij werd nagegaan of de trainingsprogramma’s beantwoorden aan de competenties tot beheersing van de verwachte en geprefereerde leiderschapsrollen, bracht aan het licht dat de inhoud van de trainingsprogramma's zeer beperkt is. Het lijkt erop dat men zich focust op competenties van resultaatgericht en veranderingsgericht leiderschap. De competenties die Ubuntu, diversiteitsgericht leiderschap, paternalistisch leiderschap, etc., kenmerken zijn volledig afwezig in de catalogus van de open trainingsprogramma's van de opleidingsorganisaties.

Daarom hebben we het probleem van de incongruentie tussen de geprefereerde en verwachte leiderschapsrollen onderzocht. Het overbruggen van deze kloof vereist ontwikkeling van zowel de individuele leiders als de instellingen. Voor het eerstgenoemde hebben we voorgesteld om de vaardigheden van individuen te ontwikkelen, bijvoorbeeld door training en ontwikkeling, en voor het laatstgenoemde worden maatregelen voorgesteld om de institutionele capaciteit en  het absorptievermogen van overheidsorganisaties te ontwikkelen.

Besluit: dit onderzoek werd uitgevoerd omdat er nood was aan contextspecifiek onderzoek en om de leiderschapsproblemen in Ethiopische federale overheidsorganisaties te ontrafelen. We hopen hiertoe te hebben bijgedragen en verwachten dat de inzichten die in dit proefschrift worden ontwikkeld uitnodigen tot verder onderzoek en discussie.

Datum:9 dec 2013 →  22 jan 2018
Trefwoorden:Civil service leadership, Administrative leadership, Q-methodology, Ethiopia
Disciplines:Management
Project type:PhD project