Project
Over verraad en bespieding. De strafrechtelijke repressie van spionage voor de Duitse bezetter in België tijdens de Eerste Wereldoorlog
Binnen enkele jaren ligt de Groote Oorlog een eeuw achter ons. Het was een conflict dat zo snel mogelijk uit het collectieve geheugen gewist moest worden. In tegenstelling tot de Tweede Wereldoorlog maakte de Groote Oorlog dan ook slechts zelden het voorwerp uit van wetenschappelijk onderzoek.
Het recent openstellen van de gerechtelijke archieven, misschien wel één van de meest volledige bronnencorpora in de geschiedwetenschap, maakt onderzoek mogelijk van de strafdossiers van al diegenen die tijdens de oorlog met de vijand geheuld hebben. Gezien de omvang van het aantal procesdossiers, moet er een selectie gemaakt worden. Slechts één type misdrijf wordt onder de loep genomen, met name de contraspionage.
De repressie van contraspionage voor de Duitse bezetter vormt het voorwerp van dit onderzoek. Het onderzoeksdomein is strikt afgebakend. Het betreft enkel de strafrechtelijke repressie van inbreuken op artikel 116 Sw. gepleegd door burgers. Er zal geen aandacht besteed worden aan de administratieve sancties zoals de schrapping uit de nationale orden, epuratie in de openbare besturen en het verenigingsleven. Ook inbreuken door militairen worden niet behandeld. Op basis van de wetgeving, omzendbrieven en rechtsleer met betrekking tot (contra)spionage, evenals de juridische dossiers en krantenknipsels zal aangetoond worden hoe de “spionnenkoorts” die aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog in België woedde, tijdens de oorlog resulteerde in nieuwe, strengere wetgeving die uitmondde in een uniek vervolgingsbeleid. De Belgische situatie zal gecontrasteerd worden met de situatie in Frankrijk.