< Terug naar vorige pagina

Publicatie

De verklaringen voor toegenomen explicietheid in vertalingen : een multifactorieel corpusonderzoek naar de Nederlandse om-alternantie en datiefalternantie

Boek - Dissertatie

Dit proefschrift behandelt de verschillende verklaringen voor toegenomen explicietheid in vertaalde teksten die in vertaalwetenschappelijk onderzoek zijn voorgesteld en presenteert de resultaten van een multifactorieel corpusonderzoek naar twee verschillende Nederlandse alternanties die beide zowel een expliciete als impliciete variant hebben: de om-alternantie (1) en de datiefalternantie (2). (1) a. Hij belooft om op tijd te komen. b. Hij belooft op tijd te komen. (2) a. Jasper geeft een boek aan Emma. b. Jasper geeft Emma een boek. Hoewel de meeste onderzoekers het eens zijn dat vertalingen gekenmerkt worden door toegenomen explicietheid in vergelijking met niet-vertaalde teksten uit dezelfde taal, bestaat er geen consensus over de verschillende verklaringen hiervoor. Kruger (2019) onderscheidt drie verschillende types van verklaringen: (i) vertalers zijn geneigd vaker voor de expliciete optie te kiezen doordat ze een hogere cognitieve druk ondervinden als gevolg van het voortdurend switchen tussen twee talen (processing-strain), (ii) vertalers kiezen vaker voor de expliciete variant om het risico op miscommunicatie te verminderen of zelfs te vermijden (risk-aversion) en (iii) vertalers kiezen voor de expliciete constructie onder invloed van de brontaalstructuur (source-language transfer). Om meer inzicht te brengen in de verschillende verklaringen hebben we met data uit het Dutch Parallel Corpus getest welke taalinterne en -externe factoren een invloed hebben op de keuze voor de expliciete of de impliciete constructie van de niet-vertaler enerzijds en de vertaler anderzijds en konden we op die manier nagaan hoe de impact van die verschillende factoren verschilt naargelang de vertaalstatus van de tekst. De methode die we hiervoor hebben gebruikt is een mixed-effects logistische regressie. Aan de hand van de verschillende multifactoriële analyses zijn we tot drie belangrijke vaststellingen gekomen. Ten eerste blijkt dat er geen U+201CuniverseleU+201D verklaring bestaat die voor elke alternantie geldt. De keuze van de vertaler hangt af van de eigenschappen van de onderzochte alternantie in de onderzochte bron- en doeltaal. Ten tweede blijkt uit ons onderzoek dat voornamelijk verschillende voorkeuren afhankelijk van het register van de tekst een sleutelrol spelen in het distributionele verschil tussen de vertaalde en de niet-vertaalde data. We pleiten er dan ook voor om in toekomstig onderzoek op een fijnmazigere manier rekening te houden met specifieke registereigenschappen en hoe die verschillend zijn in de onderzochte bron- en doeltaal. Een derde belangrijke vaststelling is dat de onderzochte taalinterne factoren in beide casestudies een zeer gelijkaardig effect hebben op de keuze van zowel de vertaler als de niet-vertaler. We leiden hieruit af dat een goed inzicht in de manier waarop de variatie verklaard kan worden in de niet-vertaalde data ons ook veel kan bijbrengen over de distributie van expliciete en impliciete constructies in vertalingen en dat de enige reden om aan te nemen dat er verschillen zijn tussen vertaalde en niet-vertaalde teksten gelinkt moet worden aan de input waarmee de vertaler te maken heeft: de brontekst en de tweetalige communicatieve setting. In de toekomst moet er dan ook nog meer aandacht besteed worden aan meer vertaalgerelateerde externe factoren die de keuze van de vertaler beïnvloeden, waardoor die keuze afwijkt van die van de niet-vertaler.
Jaar van publicatie:2021
Toegankelijkheid:Open